Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

STENIS, HENDRIK KORNELIS

betekenis & definitie

voerde ‘s Lands Schip van Oorlog het Huis in ’t Bosch, en was daar mede, in den Jaare 1751, na de Middelandsche Zee gestevend. In de maand December wierdt hij van een zwaaren storm beloopen, die hem tegen de Moorsche Kust dreef, en zijn schip deedt te bersten stooten.

Na genoeg in het zelfde oogenblik wedervoer dit lot aan een Hollandsch Koopvaardijschip. Van de honderdtweeëndertig Koppen, welke Kapitein STENIS aan boord hadt, lieten niet meer dan vijf hun leeven in de Golven. Hoewel ’er het lijf hebbende afgedraagen, deerlijk was, nogthans, de toestand der overigen, toen het aanbreekende daglicht hun verkondigde, dat zij, zonder voorraad van leevensmiddelen, zich aan het dorre strand der Moorsche Kust bevonden. Naa eenig beraad, besloot men, den weg na Ceuta in te slaan. Derwaarts optrekkende, wierden ze ontmoet en gevangen genomen van eenen hoop Mooren, die hen vervolgens na het Kasteel dreeven, en in den Paerdestal opslooten. Naakt schudde men hen aldaar uit, en gaf hun, ter versterkinge, een zwart oneetbaar broodtje, met eene teuge waters daar toe. Eenigen meerderen troost ontvingen de rampzaligen, ‘s anderendaags, van den Bevelhebber van Tetuan, welke, voor den Kapitein en verdere Scheepshoofden, paerden en muilezels bezorgd hebbende, den uitgehongerden hoop na de gemelde Vesting voerde. Behalven den smaad en spot, die de Schipbreukelingen hier van de Mooren bejegende, moesten ze zich de vernedering getroosten, van gestopt te worden in eene gevangenhol beneden den grond, in ’t welk zij, langs eenen Ladder, nederdaalden. Zelf de Kapitein STENIS moest zijn volk derwaarts verzellen.

Doch hij vertoefde slegts een korten tijd; op voorspraak van den Engelschen Konsul ging hij, met zestien man, over in eene beter Gevangenis, alwaar hun, van de Christen Kooplieden, eenige ververschingen bezorgd wierden. Naa eenigen tijd zuchtens in den bangen Kerker, wierdt Kapitein STENIS met al zijn Volk tot een zwaaren arbeid verweezen; onder welken niets anders hen konde opbeuren, dan de hoop op verlossing, welke zij te gemoede zagen. Niet ijdel was deeze hoop.

De Konsuls der Algemeene Staaten, FRANÇOIS en LOUIS BUTLER, zetteden, in de maand November des Jaars 1752, te Tetuan voet aan land, om over de lossing te handelen, en wierden ’er met agting ontvangen. Van de boven gemelde ontkoomenen aan dc Schipbreuke, waren ’er nu nog honderdnegen in leeven; de andere negentien waren door ziekte, mishandeling of moord gestorven. Behalven deeze, kwijnden hier nog in slaavernij eenenveertig rampzaligen, in den Jaare 1732 tot dien staat gedoemd. Naa lang onderhandelens wierdt men eens omtrent den Losprijs, voor driehonderdachttienduizend negenhonderd vierënvijftig Guldens, behalven nog eenig geld, ten geschenke voor de Mooren. Nog dien zelfden dag wierdt den rampzaligen hunne Verlossing aangekondigd, en geschiedde de uitwisseling, op de volgende wijze.

De gelosten traden in de Sloepen van zijne Marokkaansche Majesteit, en staken van land na een der Hollandsche Oorlogschepgn, aldaar gekoomen om hen af te haalen. In het zelfde oogenblik staken de Hollandsche Sloepen, met het Losgeld belaaden, van boord. Ter halver wege ontmoeten elkander de Vaartuigen, en gingen de Vrijgekogten in de Sloepen, de Lospenningen in de Barken over. In de maand Februarij des Jaars 1753 bereikten zij het Vaderland, alwaar Kapitein STENIS, in ’s Graavenhage, aan de Algemeene Staaten, voor de toegebragte Verlossing, in zijnen eigen en zijner lotgenooten naam, zijne dankbetuiging ging afleggen.

Zie Nederl. Jaarboeken, 1753.

< >