Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

Ryswyk (Huis)

betekenis & definitie

RYSWYK, (Huis te) bij zommigen Belvidere of Schoonzigt, bij anderen Nieuwburg genaamd, om dat de Hertog van Paltz-Nieuwburg daar van den eersten steen geleid heeft, legt omtrent tweehonderd Roeden ten Westen van het straks gemelde Dorp van dien naarn, aan de Zuidzijde van de Zandvaart. Volgens zommigen zou, wel eer, Prins MAURITS, op den grond, welken thans het Lusthuis beslaat, eenige aanzienlijke Paerdestallen gehad hebben.

Zij bouwen hunne meening op eene aanhaaling uit J. VAN DER DOES, Beschrijving van 's Graavenhage, alwaar hij zegt:"Den dapperen Maurits, die sijn Vijant dede vreesen

Voor het geluit alleen van sijn beroemde Naem:

-- -- --

Had hier zijn Paerdestal."

Hoe ’t zij, het Huis te Rijswijk is een Vorstelijk gestigt, aangeleid, in den Jaare 1634, door FREDRIK HENRIK, Prins van Oranje, onder het opzigt van den vermaarden Bouwkunstenaar JAKOB VAN KAMPEN. Men nadert de toegangen tot het Huis, over eenen brug, leggende over den boven gemelden Zandvaart, door eene steenen Poort, die met de Wapens der Prinsen VAN ORANJE praalt. De Poort zijnde doorgegaan, koomt men in eene lange en breede Laan, met hoog geboomte beplant. Ten einde van deeze Laan koomt men bij eene tweede zeer fraaie Poort, in den hoogen Voormuur, die den Voorhof van het Gebouw afsluit. Ter wederzijden der Poorte heeft men ruime Stallingen, de Wooningen van den Kastelein van het Huis, van den Tuinman, en verdere getimmerten, tot andere oogmerken bestemd. Den Voorhof zijnde overgegaan, nadert men eene fraaie Baluster, tusschen welke men, met eenige trappen, opgaat na een kleinder Voorhof, langs welken men tot het Huis koomt.

Het is geheel in de breedte gebouwd, en bestaat uit drie Paveljoenen. Het middenste is het hoogste, de twee andere, op de hoeken, zijn, door middel van andere Gebouwen, daar mede vereenigd. De hoofdingang, langs eenige trappen, is in het Middel-Paveljoen, welks Agtergevel een weinig uitspringt, en een Balkon heeft, dat nog verder uitsteekt, en op vierkante Zuilen rust, onder welker gewelf men in de Tuinen, agter het Huis, afklimt. De hoven en beplantingen, hoewel, in vergelijking van die der overige Stadhouderlijke Lusthuizen, niet zeer uitgebreid, munten uit door de verscheidenheid en fraaiheid der verschieten, welke men, ginds en elders, aantreft. Vooral heeft men, uit de middendeur, in den Agtergevel, langs eene breede Laan, een verrukkelijk vergezigt; het eindigt op den Toren der Nieuwe Kerk te Delft.

Het Huis te Rijswijk, ’t welk, bij de verdeeling der naalaatenschap van WILLEM DEN III, Koning van Groot-Britannie, op den Grootvader van den tegenwoordigen Erfstadhouder, en vervolgens op zijne Hoogheid zelve is gekoomen, is vermaard door de Vredehandeling, in den Jaare 1697, tusschen de Koningen van Spanje, Frankrijk en Engeland, het Duitsche Keizerrijk en de Veréénigde Nederlanden, alhier gehouden. Daar wij ons bevlijtigen, zo veel doenlijk is, de meest gewigtige voorvallen onzer Vaderlandsche Geschiedenisse in ons Woordenboek te vlegten, zal een kort verslag der vermaarde zamenkomste, vertrouwen wij, den Leezer niet ongevallig zijn.

Het Zweedsche Hof, in den Jaare 1696, zich als Middelaar, tusschen de Oorlogvoerende Mogendheden, hebbende aangebooden, was het Hof van Weenen ’t laatste, welk de toestemming gaf, om, onder diens tusschenkomst, van Vrede te spreeken. Verscheiden Plaatzen wierden tot de bijeenkomst voorgeslagen. De Keizer verklaarde zich voor Aken, Mentz of Frankfort; de Staaten en de meeste Bondgenooten voor eene Plaats in de Veréénigde Nederlanden; anderen voor Maastricht, Breda, of ook wel Nieuwmegen. De Franschen noemden, in de maand Januarij des Jaars 1697, ’s Graavenhage. Eindelijk deedt CALLIERES, een der Fransche Gezanten, een bemiddelenden voorslag; volgens deezen zouden de Gezanten der Bondgenooten in ’s Hage, de Fransche Gemagtigden te Delft zich onthouden, en de Plaats der zamenkomsten zijn hier of daar tusschen beiden. Deeze inval vondt genoegen, en wierdt straks het Huis te Rijswijk, als aan den voorslag best beantwoordende, tot de handelplaats gekoozen, met toestemming van den eigenaar, zijne Groot-Britannische Majesteit. Wonder wel was het Huis tot zulk een oogmerk geschikt. Ter wederzijde eener Groote Zaale, vindt men in hetzelve twee ruime Kamers agter elkander.

Agter de laatste van dit paar Kamers, heeft men twee Vertrekken, aan elke zijde, en dus vier in ’t geheel: nog verder, midden in ’t gebouw, is eene groote Kamer, haar uitzigt hebbende op de Tuinen agter het Huis. In de laatstgemelde Kamer zouden de Gezanten des Konings van Zweeden, als Middelaars, bij een koomen. Ook reeden deeze alleen door de Groote steenen Poort, langs de Middellaan, na het Huis, en traden daar binnen langs den grooten Ingang, boven vermeld. Ter voorkoominge van geschillen over den rang, hadt men, ter wedereinde van het Bosch, eenen Brug over de Zandvaart geleid, en daar nevens eene opening in den Muur gemaakt, welke den toegang verleende in de beide Zijlaanen, na de twee Vleugels, ter wederzijden van het Huis loopende. De Gezanten der Bondgenooten, koomende uit 's Graavenhage, reeden door de Poort aan de regter zijde, langs de eene Zijlaan, na de regter Vleugel van het Huis, en vergaderden in de twee Kamers aan de regter hand der Groote Zaale; bedienende zich voorts van de twee Vertrekken agter dezelve, om te spreeken met de bemiddelende Gezanten, wier Kamer digt aan deeze Vertrekken kwam. De Fransche Gezanten van Delft koomende, reeden na, en kwamen in het Huis aan de linker zijde; maakende voorts het zelfde gebruik van de Kamers en Vertrekken, aan die zijde der Groote Zaale gelegen.

Naa eenige voorafgaande schikkingen, wierdt de negende Maij bepaald tot den dag, op welken men, van de Onderhandelingen, eenen aanvang zoude maaken. De Zweedsche Gezanten, KAREL BONDE, Graaf van Bioernoe, en NIKOLAAS, Baron van Lillieroot, van welke de laatste het woord voerde, waren de eerste, die, in den agtermiddag, zich derwaarts begaven; zij zaten in eene Koets, met zes paerden bespannen, reeden door de Middenpoort langs de Groote Laan, na het Huis, en daar binnen getreeden zijnde langs den Grooten Opgang, vervoegden zij zich in de Kamer, die voor de Middelaars bestemd was. Kort daar op volgde de Baron VAN PREILMEYER, Gezant van den Keurvorst van Beijeren, vervolgens de Gemagtigden der Algemeene Staaten: deeze waren ANTONY HEINSIUS, Raadpensionaris van Holland; JAKOB BOREEL, Oud-Burgemeester van Amsterdam; EVERARD VAN WEEDE, Heer van Weede en Dijkveld, en Jr. WILLEM VAN HAREN, Grietman van ’t Bilt. De Heer BOREEL overleedt geduurende de Vredehandeling. Thans verscheenen de Keizerlijke Gezanten, ALEXANDER, Graaf van Kaunitz, Graaf HENRIK JOAN VAN STRAATMAN en JOAN FREDRIK, Vrijheer van Seilern; naa hen de Gevolmagtigden der Spaansche Kroone Don FRANCISKO BERNARDO DE LUIROS, Ridder van St.

Jakob,
en LODEWYK ALEXANDER DE SCOCKART, Graaf van Tiremont en Baron van Gaasbeeke; vervolgens de Gemagtigden des Konings van Groot-Britannie, THOMAS, Graaf van Pembroke, EDUARD, Burggraaf van Villiers, en JOZEF WILLIAMSON, Ridder; eindelijk, naa alle deeze, de Gezanten van Keulen, Luik, Keur-Saxen, Keur-Brandenburg, Lotharingen, de Frankische Kreits en Wurtenberg. Alle deeze Gezanten, gezeeten in Koetzen met zes paerden bespannen, uitgezonderd den Gezant van Lotharingen, die van twee paerden wierdt getrokken, kwamen uit den Hage, en namen hunnen weg door de opening in den Muur, ter regter zijde van de Groote Poort, reeden voorts na den regter vleugel van ’t Gebouw, en vervoegden zich in de Kamers, voor hun geschikt. Omtrent een half uur naa de aankomst van de Gezanten der Bondgenooten op het Huis te Rijswijk, verscheenen ook die van zijne Allerchristlijkste Majesteit; deeze waren NIKOLAAS AUGUSTUS DE HARLAI, Heer van Banneuil; LODEWYK VERJUS, Ridder, Graaf van Crecij; en FRANCOIS DE CALLIERES, Ridder, Heer van Callieres. Zij zaten in Koetzen, met zes paerden bespannen, en koomende van Delft, reeden ze door de opening in den Muur, ter slinkerzijde van de Groote Poort, na de Kamers, aan de slinkerzijde van de Groote Zaal, voor hun bestemd. Zij, zo wel als alle de overige Gezanten, wierden, bij hunne aankomst op het Huis, door den Heer ROOZEBOOM, Agent der Algemeene Staaten, staatelijk ontvangen.

De eerste bijeenkomst wierdt besteed aan het overleveren der Volmagten aan de Middelaars, en het regelen van eenige onvermijdelijke plegtigheden. Het laatste was ook het onderwerp van twee of drie volgende zamenkomsten; in eene van welke beslooten wierdt, dat ieder Gezantschap met niet meer dan ééne Koets, met zes paerden bespannen, twee paadjen en twee Lakeien, te Rijswijk zou mogen koomen; als mede, dat men alleenlijk op Woensdag voormiddag, en op Saterdag naamiddag zou vergaderen. Met deeze voorafgaande schikkingen hieldt men zich bezig tot den tweeëntwintigsten Maij, wanneer de Keizerlijke Gezanten, uit naam van zijne Keizerlijke Majesteit en van het Duitsche Rijk, hunne eischen aan de Zweedsche Gezanten overleverden. Het zelfde geschiedde, vervolgens, van tijd tot tijd, door de overige Gemagtigden. Die der Algemeene Staaten waren de eersten, welke, op den zevenden Julij, een Ontwerp van Vrede overgaven. Het zelfde deeden, eenige dagen laater, de Engelsche Gezanten; ’t welk, egter, voor te algemeen en niets bepaalende wierdt aangezien, en daarom, op verre na, niet zo veel opmerking vondt als de voorslag, wegens eenen algemeenen Vrede, omtrent dien zelfden tijd, door de Fransche Gemagtigden ingeleverd. Veelerhande bedenkingen, om alle welke te opperen ons plan niet medebrengt, wierden, op de onderscheidene Ontwerpen, voorgedraagen.

Men was daar mede bezig tot op den twintigsten September. Thans was het werk zo verre gevorderd, dat de Gezanten der voornaamste onderhandelende Mogendheden zich na ’t Huis te Rijswijk begaven, met het voorneemen om den Vrede te tekenen; deeze waren de Gemagtigden der Koningen van Spanje en Groot-Britannie, en die der Algemeene Staaten. Drie Verdragen waren daar toe reeds in gereedheid gebragt; ’t verschil was alleenlijk, welk van deeze ’t eerst moest getekend worden. Naa eene wijl twistens hier over, tekenden ’t eerst de Staatsche Gemagtigden, een uur naa middernacht. Een uur daar naa volgden de Engelschen, en, naa even lang tijdverloop, de Spaanschen. De wederzijdsche Vertekening der drie Verdragen van Vrede geschiedde in een klein Vertrek der bemiddelende Gezanten, agter de Kamer der Fransche Gemagtigden. De voornaamste bijzonderheid des Verdrags, tusschen Frankrijk en de Algemeene Staaten, was, de wedergave van Pondicheri aan de Fransche Oostindische Maatschappij, door de Nederlandsche, geduurende den Oorlog, op dezelve bemagtigd.

Ten zelfden dage wierdt, door de Fransche Gezanten en de Gemagtigden van Hun Hoog Mogenden, een Verdrag van Koophandel en Scheepvaart getekend. Het behelsde, onder andere, eene evengelijke belasting der Ingezeetenen van de Veréénigde Gewesten in Frankrijk nevens de Fransche burgers en onderdaanen; vrijheid voor de Staatsche onderdaanen, om, zo met hunne eigen als met Fransche Schepen, allerlei Levantsche goederen in Frankrijk te mogen invoeren, zonder het regt van twintig ten honderd, op deeze goederen geleid, daar van te betaalen; als mede den vrijen invoer van allerlei gezouten Haring in het Fransche gebied. Voorts zouden de wederzijdsche Onderdaanen vrijelijk mogen handelen op de Plaatzen van elkanders openbaare vijanden, met uitsluiting alleen van Contrabande Waaren. Goederen van beiderlei onderzaaten, in vijandlijke Schepen gevonden wordende, mogten, over en weder, prijs verklaard worden; doch de goederen, aan vijanden behoorende, in Fransche of Nederlandsche Schepen gelaaden, moesten vrij gegeeven worden. Bij een afzonderlijk punt wierden de Ingezeetenen der Veréénigde Gewesten ontheven van de betaaling der vijf stuivers van ’t Vat, welke, in Frankrijk, van vreemde Schepen gevorderd worden. Beide deeze Verdragen, ’t laatste van welke vijfentwintig jaaren moest duuren, van wederzijden behoorlijk bekragtigd zijnde, wierdt de Vrede, tusschen den Koning van Frankrijk en de Algemeene Staaten, op den vijftienden October in ’s Graavenhage, en eenige weinige dagen daar naa in Frankrijk, openlijk en staatelijk afgekondigd.

Bijkans zes weeken, naa dat de Vrede, tusschen Koning LODEWYK DEN XIV en Hun Hoog Mogenden, was geslooten, geschiedde zulks, ’s morgens ten vier uure van den eenendertigsten October, tusschen de Gezanten van zijne Allerchristlijkste Majesteit en die van den Keizer en het Duitsche Rijk, in de Kamer der Middelaaren. Men vindt aangetekend, dat men, op den vloer diens Vertreks, een groote Inktvlak ziet, ter gedagtenisse van het gewigtig werk, aldaar verrigt. De Leezer verwagte niet een verslag der voorwaarden van den Rijswijkschen Vrede, de uitheemsche Mogendheden alleen betreffende; dit zou vallen buiten het plan van een Vaderlandsch Woordenboek.

Zie Actes de la Paix de Rijswick.

< >