Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HEIM, VAN DER

betekenis & definitie

VAN Der Heim, een bekend Hollandsch geslagt, ’t welk, onder andere, heeft uitgeleverd den voortreffelijken Raadpensionaris ANTHONY VAN DER HEIM, WELKE den post van Thesaurier Generaal der Unie met die waardigheid verwisselde, in den Jaare 1737. Hij bezat een volkomen vertrouwen, zo buiten als binnenlands.

Een bewijs hier van is, onder andere, dat wanneer de Koning van Frankrijk, in den jaare 1743, door zijnen Gezant in 's Hage, deedt verklaaren, aan geene Mogendheid eenige opening van een Vredesontwerp te hebben laaten doen, dan alleen aan den Staat der Veréénigde Nederlanden, de Heer VAN DER HEIM, met nog eenige weinigen, hier van kennis hadt gekreegen. Naa het overlijden van den Griffier der Algemeene Staaten, den Heere FRANCOIS FAGEL, HIELDEn zes Provincien zeer sterk en nadruklijk bij hem aan, om dien post te aanvaarden; waar toe hij niet geheel ongenegen scheen. Doch de Staaten van Holland, een zo bekwaamen Staatsdienaar ongaarne verliezende, bewoogen hem om in zijne bediening te volharden. Zijne veelvuldige zwaarwigtige bezigheden, en de ijver, met welken hij dezelve waarnam, hadden, eerlang, een nadeeligen invloed op zijne gezondheid. Lang zukkelde hij aan eene zeer lastige Hartkloppinge; tegen welke hem het gebruik der Wateren te Spaa, als een dienstig middel, wierdt aangepreezen. Op zijne reize derwaarts, in de Maand Julij des jaars 1746, overleedt hij te ’s Hertogenbosch, in den ouderdom van drieënvijftig jaaren.

< >