HEIDELBURGSCHE KATTCHISMUS, EENE alomme bekende Geloofsbelijdenis, of liever Leiddraad eens ontwerps van uitvoeriger zamenstelzel van Godgeleerdheid; voerende dien naam naar de plaats, alwaar het opgesteld wierdt, en eerst aan ’t licht kwam, te weeten de Stad Heidelberg, in het Keurvorstendom de Paltz. De eerste beleider deezes opstels was de Keurvorst Frederik, die daar toe bevel gaf, deels omdat de Hervormde Kerken onder zijn gebied, door verschillende Leusboeken van dien aart, eenigermaate ontrust, en onder dezelve verschillende begrippen gestrooid wierden; deels, om de Leerstellingen des Geloofs, vooral de zulke, die tusschen de Lutherschen en Calvinisten in geschil stonden, duidelijk te doen ontvouwen en bepaalen, en aldus eene eenpaarige Leere ter Christen Kerke in te voeren. Tot dit Werk gebruikte de Keurvorst twee Godgeleerden: Kasper Olivianus en Zacharius Ursinus, den eersten Hoogleeraar, den anderen Opziener van het Kollegie der Wijsheid te Heidelberg, beiden nog jong, immers niet ouder dan zesentwintig jaaren, of daaromtrent.
Zij schreeven ieder afzonderlijk een Kort Begrip der Leere. OLIVIANUS VERVAArdigde eene eenvoudige en naar de gemeene vatbaarheden ingerigte schetze van ’t Verbond der Genade; URSINUS SCHREEf tweederlei Katechismus: eenen Grooten, ten dienste van meer gevorderden, en eenen Kleinen, voor de eerstbeginnenden; beide Opstellen wierden goedgekeurd; doch het laatste wierdt aangenomen om te dienen tot eene regelmaat der Leere, en, zedert, onder den naam van Heidelbergschen Katechismus ingevoerd. Het kwam in ’t licht, in den Jaare 1563, in de Latijnsche en Hoogduitsche Taale, met eene aanprijzende Voorrede van Keurvorst Frederik. VOORAF, egter, was het ter beoordeelinge en goedkeuringe gezonden aan de Godgeleerde Fakulteit, de Superintendenten, Opzieners en voornaamste Leeraars van het geheele Keurvorstendom. Alle deezen hongen daar aan hun Zegel.Opmerkelijk is het, dat in de eerste uitgave niet gevonden wordt de tachtigste Vraage, makende het onderscheid tusschen ’s Heeren Avondmaal en de Paapsche Misse. Op ’s Keurvorsten bevel wierdt zij ingelascht in de tweede uitgave, hoewel in eenigzins andere bewoordingen. De Misse wordt aldaar gezeid, in den grond niets anders te zijn, dan eene afgodische Verlochening der eenige Offerande, en des lijdens van Jezus Christus. De tijd der invoeringe van de tegenwoordige leezinge blijkt niet zeker; dit wel, dat dezelve gevonden wordt in de eerste Nederduitsche Uitgave, in den Jaare 1567. De Heidelbergsche Katechismus, naadat dezelve reeds eenigen tijd, door zommige Leeraars, doch op eigen gezag, der Gemeente voorgedraagen en voor dezelve verklaard was, wierdt, eindelijk, op hoog gezag, ten algemeenen gebruike, ter Nederlandsche Kerke ingevoerd, door een Sijnode, te Dordrecht vergaderd, in den Jaare 1574. Veele bestrijders vondt, zedert, dit Opstel, onder andere ook den vermaarden KOORNHERT, TUSSCHen welken en den Hoogleeraar SARAVIA, IN ’s Hage, eene Onderhandeling wierdt aangeleid, in den Jaare 1583, over eenige veranderingen, welke, naar ’t gevoelen des eerstgenoemden, daar in behoorden gemaakt te worden. Doch, om verscheiden redenen, was deeze zaak van geen gevolg, en is het Geschrift, tot heden toe, in kragt en waarde gebleeven.