zoon van IDZARD stond, al vroeg, bekend, als een der Bondgenooten; doch was te voorzigtig, om, op de begeerte van ALBA, te Antwerpen zig te koomen verantwoorden. In het Jaar 1572, voerde hij het bevel over eenige Ruiters, in Friesland, en werd, met twaalf der zijnen, handgemeen met een gelijk getal Karabiniers van BILLY.
Na dat zijne manschap was gesneuveld, ontkwam hij zelve, ter naauwer nood, het gevaar. Naderhand voegde hij zig bij den Graave VAN SCHOUWENBURG, met wien hij Friesland verliet. De uitsluiting, die hij, bij de amnestie, in het Jaar 1574, onderging, beloofde hem niet veel goeds. Dus bleef hij in ballingschap, tot na de Gendsche bevrediging; en bevorderde toen het tekenen en sluiten der Unie.
Ook begaf hij zig wederom in den Krijgsdienst, en ijverde zelfs sterk, te Sneek en elders, in het Jaar 1583. Zijne Egtgenoote, TET UNINGA, dogter van DOUWE HOYTSMA, begaf zig mede, met naar talrijk kroost, op de vlugt, betoonende dus, eene vrouw van mannenmoed te zijn.Zie WINSEMIUS, BOR en TE WATER.