mede een der afstammelingen van dat aanzienlijke Geslagt, was, in het Jaar 1712, Grietman van Franekeradeel, en tevens een der Gemagtigden , tot de vredehandeling, te Utrecht. Naderhand werd de Heere GOSLINGA, met
den Heer W. BUIS, afgevaardigd, als Ambassadeurs, naar Frankrijk. In de maand januarij van ’t volgende Jaar vertrokken zij derwaart. Zij deeden hunne openbaare intreede, te Verfailles, niet vóór Zondag den 27 Maij, met een ongewoone plegtigheid, en hadden, ten zelven dage, openbaar gehoor bij den Koning , dien zij begroetten wegens den geslooten vrede. Zij werden zeer minzaam ontvangen; en, in de daad, niet zonder reden.
Beide die Heeren hadden ongemeen geijverd om dat werk, tot genoegen van ’t Fransche Hof, door te zetten. GOSLINGA keerde, in ’t einde van de maand junij, naar Holland terug; de Heer BUYS, zo als wij op het Art. van hem gezien hebben, bleef aldaar tot in het volgende Jaar.
Geen minder deel had de Heer GOSLINGA, in het jaar 1718, in de bevordering van WILLEM DEN IV tot Stadhouder van Groningen, dan hij in de bevordering der Utrechtsche vrede gehad had: in het geheim had hij gestadig gearbeid, met den Burgemeester KORNELIS SCHAY, van Groningen, die de eenige oorzaak was, dat dit werd doorgedreeven. Dat hij een bekwaam Staatsman moet geweest zijn, blijkt hier uit, om dat men, in het Jaar 1728, groote moeite deed, om hem den post van Gevolmagtigde, in de bijeenkbmst te Soissons, te doen aanneemen. Hij had verzogt, daar van verschoond te zijn, deels om zijne hooge Jaaren, deels en nog meer, om dat Friesland, van wegen de bekrompenheid van geldmiddelen, bezwaarlijk draagen kon in de kosten dier aanzienlijke bezending. Dit niettegenstaande hielden de andere Gewesten, en bijzonder Holland, zeer ernstig aan, dat Friesland den Heer GOSLINGA daar toe wilde beweegen.
Zelfs bood Holland aan, de helft der kosten te willen draagen, geduurende den tijd dat GOSLINGA zig tot de handeling zou laaten gebruiken. Op deeze voorwaarde nam hij eindelijk dien post aan. Het Gezantschap duurde tot in het Jaar 1730, wanneer hij, nevens den Heer HOP, na huis keerde. De Heer GOSLINGA stierf te Franeker, in de maand September van het jaar 1731; eenen loffelijken naam bij zijne Landslieden nalaatende, en ook bij allen, die hem gekend hebben.
In den Successie-oorlog was hij Afgevaardigde te velde geweest, en had den slag van Malplaquet van zo nabij bïjgewoond, dat hem een paard onder ’t lijf wierd dood geschooten, en eenigen naast hem sneuvelden. Even kloekmoedig kweet hij zig in alle de posten, waar toe hij benoemd werd, Hii was niet alleen in de hedendaagsche, maar ook in de Latijnsche en Grieksche Taale bedreeven. HORATIUS en POLYBIUS las hij met groot genoegen. Keizer LEOPOLD had zo veel agting voor hem, dat hij hem tot den Rijksgraavenstand wilde verheffen.
De Regeering van Bern bood hem het groot Burgerregt haarer Stad aan. Doch hij, te vrede met zijne Oud-Adelijke geboorte, en niet willende uitmunten boven andere Edelen zijner Provintie, heeft zo wel de eene als andere eerbewijzing van de hand geweezen. Het geschenk, egter, van eenen gouden beker, hem, benevens de Heeren FAGEL en HOORNBEEK, aangeboden, door de Staaten van Gelderland, na het bijleggen van eenige hunner geschillen, over het aandeel der bijzondere Kwartierlasten, heeft hij aangenomen. Op zijn overlijden heeft da Hoogleeraar P.
WESSELING een Lijkrede , in de Latijnsche Taal, gedaan.
Zie Vaderl. Historie, XVII, XVIII en XIX, Deel.