Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-07-2022

GORNICHEM, GORCUM

betekenis & definitie

en bij verkorting doorgaans GORCUM genaamd, de agste Stad in den rang der stemmende Steden van Holland, legt aan de Merwede, ter plaatze daar deLinge zig met die Rivier vereenigt; vier uuren gaans ten Noordwesten van Schoonhoven, en even zo verre ten Westen van Dordregt. De Merwede stroomt voorbij de Zuidzijde deezer Stad; de Linge deelt dezelve in twee deelen, welke, met drie groote houten bruggen, ieder van vier boogen, de St, Pietersbrugge, de Vischbrugge en de Koornbrugge, aan elkander gehegt zijn, Zij maakt hier eene der voornaamste graften der Stad uit, de Haven genaamd. In het Jaar 1542 werd zij, tot in een diepe kreek doorgraven, waar door dezelve vervolgens in de Merwede valt.

Deeze Stad kan zo wel, als meer andere Steden van Holland, meer versterkt zijn, dan ze werkelijk is, te meer nog, om dat de ligging deezer Stad, met weinig moeite, hier toe gelegenheid geeft. Al in den aanvang der voorgaande Eeuwe, hebbgn om de Stad twaalf bolwerken geleegen; naderhand zijn ’er nog verscheide nieuwe werken bij aangelegt. Dan, wat baat dit alles, indien dezelve van geene genoegzame manschappen, voorzien zijn? Voorheen lagen hier gewoonlijk negen Compagnien voetvolk in bezetting, die door Holland betaald werden, en onder bevel van een Majoor stonden. In de maand September 1787 werd Gornichem geattaqueert, door de troepen van zijne Majesteit den Koning van Pruissen, onder bevel van den regeerende Hertog VAN BRONSWIJK, aan wien deeze Stad naar eene geringe tegenstand, door den Gouverneur Jonkheere ALEXANDER FILIP VAN DER CAPELLEN, Heer van Berkoude en Achtenbroek, over werd gegeeven; die den 19 van die maand gevangen naar Wezel werd gevoerd, en den 10 December te Utrecht overleed. Gorichem heeft vier Poorten; de Dalem - of Burgpoort, naar Dalem, in de Thielerwaard uitgaande; de Arkelpoort, naar ’t Land en Dorp van dien naam leidende; de Waterpoort en de Kansepoort: welke laatste men, rneent, den naam ontleend te hebben van de Kanzelerij, op den Burgt van Arkel.Volgens sommigen zou deeze Stad haaren naam ontleend hebben, van de eerste bewooners, een gering slag van visschers, om hunne Goore, of Goorige gedaante, spotswijze, Gortekens genaamd. Anderen leiden dien naam af van Heim, of wooning van eenen GORIS of JORIS, Heer van Arkel. Maar deeze hebben niet bedagt, dat ’er onder die Heeren niemant dien naam gevoerd heeft. Indien ons ook het gissen vrij sta, zouden wïj ais eene waarschijnlijke onderstelling voordragen, dat Gorichem zijnen naam ontleent van Gor of Goor, ’t welk in de oude taal een moerrassige plaats betekende; dit gevoegd bij Hem of Heim, beduidende eene woning, zou Gorichem zo veel zeggen, ais wooning, in of aan een moerassigen grond. Dit meenen wij, drukt de gelegenheid deezer Stad zeer naauwkeurig uit.

Even onzeker, als de naamsoorsprong, is de tijd der stigtinge. Sommigen willen, dat de Romeinsche Legerplaats Grinnes geweest is, daar nu Gorichem legt. Anderen verhaalen, dat zekere Heer JAN VAN ARKEL, de Heerlijkheid Wolferen, bij de Merwede en Linge geleegen, van Graave OTTO VAN BENTHEM gekogt hebbende, dezelve met het Land van Arkel vereenigd, en daar in, omtrent het Jaar 1230, Gorichem gestigt heeft. Dan dit alles rust op losse gronden, alzo laater Schrijvers ’er niets van zeggen.

Het eerste berigt, dat eenige zekerheid heeft, vind men in twee Handvesten, van Hertog JAN VAN BRABAND, en van FLORIS DEN V, van Holland, gegeeven in de Jaaren 1287 en 1289, waar bij die van Gorichem, door gantsch Braband en Holland, tolvrij verklaard worden. In de oude Rijmkronijken word van Gorichem, al vóór het Jaar 1300, gewag gemaakt. Ook begint de lijst der Scheepenen van die Stad reeds met het Jaar 1315. Uit een Handvest van den 11 November des Jaars 1182, gegeeven door den Heer OTTO VAN ARKEL blijkt dat die Stad, toen reeds eenen geruimen tijd, in bloeiienden welstand was geweest.

Men vind daar in melding gemaakt van de Schepen der Poorteren van ’s Heeren Veer, over de Merwe; van zijne Molenaars; van zijn Gevangenhuis; van de Stadsschool en Vischmarkt, enz. In het Jaar 1378 werd al daar, door OTTO VAN ARKEL, eene Kanunnikdij van twaalf of veertien Kanunniken gestigt.

Tien Jaaren laater ontslond ’er geweldige twist, tusschen de Heeren van Arkel en Vianen, bij gelegenheid dat vier Gorichemsche Poorters eenige Meiboomen te Meerkerk wilden haalen, met toestemming van den Landman, doch tegen den zin van deszelfs huisvrouwe, die over geweld schreeuwende, de Meerkerkers op de been bragt, en dus oorzaak was, dat de Gorickemmers moorddadig om ’t leven gebragt werden. Heer OTTO VAN ARKEL nam hier een geweldige wraak over: hij brandde het Land van Vianen plat. Door Graaf WILLEM VAN OOSTERVANT werd deeze ongelukkige twist eerlang bijgelegd. In ’t zelfde Jaar, den 14 September, verloor Gorichem, door een ongslukkigen brand, meer dan 1500 Haardsteden.

Hertog ALBREGT met Heer JAN VAN ARKEL, die, als Rentmeester van Holland, weigerde rekening te doen, oneenig geworden zijnde, belegerde, zo als op het Art. VAN ARKEL gezegd is, in het Jaar 1403, die Stad. Daar na maakte Hertog WILLEM VAN BEIJEREN zig meester van Gorichem, en deed het, onder bevel van den Ridder FILIP VAN DORP, bezetten, met 500 man. WILLEM VAN ARKEL hernam de Stad, bij verrassing, en dreef de Hollanders, die ’er hem wilden uitjaagen, op de vlugt.

Hij werd daar in ondersteund, door zijnen oom, Graaf REINOUD VAN GELDER, van wien hij daar na Gorichem en het Land van Arkel ter leen ontving. De felle oorlog, die vervolgens, tusschen de Hollanders en Gelderschen, ontstond, eindigde met een verdrag, ’t welk in het Jaar 1413 getroffen werd. Bij het zelve werd deeze Stad, nevens Woudrichem en het geheele Land van Arkel, aan Hertog WWILLEM VAN BEIJEREN, Graave van Holland, afgedaan. Heer JAN VAN ARKEL verzette zig eerst tegen dit verdrag, ’t welk met zijnen zoon geslooten was, doch werd spoedig genoodzaakt, daar in te stemmen.

Inmiddels was Hertog WILLEM, op den 24 Augustus van ’t gemelde Jaar, gehuldigd, en had reeds twee onderscheidene Handvesten verleend.

Toen, vijf Jaaren daar na, Hertog JAN VAN BEIJEREN, met den onrustigen WILLEM VAN ARKEL, samen spande, werd Gorichem, ’t welk door de Hoekschen bezet was, door de Kabeljaauwschen, onder ARKELS behuwdbroeder, JAN VAN EGMOND, overweldigd. Het Slot bleef onder bedwang van Vrouwe JACOBA, die, een aanzienlijk Leger verzameld hebbende, de Kabeljaauwschen overviel en versloeg. Jonker WILLEM en veele Edelen sneuvelden in ’t gevegt. De straat, waar in dat gevegt voorviel, droeg, zedert dien tijd, den naam van de Krijt- of Krijgssteeg; thans word zij de Revetsteeg genaamd.

In den gevel van een huis, voor ’t welk Jonkheer WILLEM zou gesneuveld zijn, leest men, in een blaauwen arduinsteen, hebbende de gedaante van een kruis, de volgende regels.

Doe men schreef den I December MCCCCVI. en een

Doe bleef den Edelen Hooggebooren
WILLEM VAN ARKEL

voor deezen steen.

Misschien heeft men dit kruis, volgens het gebruik dier tijden, eerst opgeregt gehad ter plaatze, alwaar Jonkheer WILLEM omkwam, en naderhand, om het geheugen van zijn ongeluk te bewaaren, in den gevel van dit huis gemetzeld.



Gorichem
en ’t Land van Arkel werden naderhand, door de Hollandsche Graaven, ter leen uitgegeeven, en, in ’t jaar 1454, bezeeten door Jonkheer JACOB VAN GAASBEEK. In dat zelfde Jaar ontstond ’er een geweldige twist, tusschen de visschers van Gorichem en JACOB VAN HOORN, Heer van Altena, over de visscherij in de Merwe. De Regeering van Gorichem was ’er zelfs oneenig over. De Drossaard deed verscheiden Burgers straffen; veele anderen moesten hem en de Scheepenen, op Zon- en Feestdagen, blootshoofds en in ’t hemd, om vergiffenis vragen. Hertog FILIPS gaf, in dat zelfde Jaar, vergiffenis uit voor 70 Gorichemmers, die, om deezen twist, gebannen waren.

Ook moest de Stad, omtrent dien zelfden tijd, ter voldoening der Graavelijke Bede, 226 ponden Jaarlijksche rente verkoopen. Geen gering aandeel had deeze Stad in den oorlog met de Gelderfschen; haare Ingezeetenen verbrandden Vuuren en Aalst, in het Jaar 1479.

Eerlang, egter, slooten de Dorpen van de Bommelerwaard een verdrag met Gorichem. Op den 10 October van het volgende Jaar kwamen de Gelderschen, niettegenstaande dat verdrag, wederom voor de Stad, en schooten dezelve in brand; waar door verscheiden huizen aan koolen werden geleid. Zestien Schepen, onder LUMEY, kwamen, in het Jaar 1572, voor deeze Stad, en eischten dezelve op, in naam des Prinsen VAN ORANJE, als Stadhouder van Holland. De Drossaard gaf een weigerend antwoord, en borg zig, met alle zijne goederen, op het Kasteel. Maar de Burgemeesteren lieten de Staatschen binnen komen, die ’t Kasteel wel haast bemagtigden.

Wreed en allerschandelijkst handelde LUMEY aldaar met eenigen der Roomsche Geestelijkheid; negentien van dezelve, na het doorstaan van verschrikkelijk folteringen , werden in den Briel opgehangen. De bijzonderheden van dit Treurtooneel zijn bij C. ESTIUS te vinden, zo als reeds op dat Art. is gezegd. In het Jaar 1573 braken die van Gorichem, bedugt zijnde voorde Spanjaards, hunne Voorsteden af, zelfs die van de Kansepoort, alwaar het Leprosenhuis en wel zestig steenen wooningen stonden.

Zij versterkten de wallen, verbreedden de graften, en staken den brand in Wondrichem, om dezelve voor den vijand ten onbruik te maaken. Zij beveiligden zig daar door.

In het Jaar 1672 smeedden de Franschen verscheiden aanslagen op Gorichem; die, egter, allen ten leur liepen. Op den 30 Junij eischten zij de Stad op. Doch de Veldmarschalk WURTZ, die ’er het bevel voerde, gaf een zo moedig antwoord, dat zij zonder ’er het beleg voor te slaan, naar ’s Hertogenbosch trokken. Den 18 van Augustus werden’er eenige Ruiterij, uit Utrecht, naar Gorichem gezonden; doch zij moesten met verlies te rug keeren.

Daar na zogten de Franschen, door verraad, ’er meester van te worden; doch de toeleg werd tijdig ontdekt, en de verrader naar verdienste gestraft. Daarenboven zogten zij, door valsche Patenten, de bezetting uit de Stad te lokken; doch ook dit mislukte, zo als de voorige onderneeming. Behalven deeze rampen, van binnenlandschen twist en buitenlandschen oorlog, heeft Gorichem meermaalen, door overstroomingen, bij het doorbreeken der Rivierdijken, zeer veel geleeden,'en wel voornamelijk in het Jaar 1740; doch deeze nadeelen zijn telkens spoedig hersteld . Het voorgevallene in die Stad, in de berugte Jaaren 1747 en 1748, behelst niet zo veel bijzonders, als elders: daar hadden ook de twisten, tusschen de Regeering en Burgerij, ten gevolge, dat door Commissarissen, in naam van den Stadhouder derwaards gezonden, de Regeegeering aldaar veranderd werd.

Men telt aldaar tusschen de 13 en 1400 huizen. Sommigen bepaalen het getal der Ingezeetenen op meer dan 6000. De Stad zelve is verdeeld in agt Wijken. Men heeft ’er een tamelijk ruime vierkante Markt; in het midden derzelve legt een ronde steen, waar op, bij het geheugen van eenige oude lieden, paalen stonden, die men voor overblijfzels hield van het Tooneel, waar op Hertog KAREL van Bourgondie gehuldigd is geworden.

Daarenboven is ’er een Koornmarkt, een aanzienlijke Vischmarkt, waar op Zalm, Elft, Karper en andere Riviervisch, inzonderheid aangenaam smaakende Voorn, word ter Mart gebragt. Een der voornaamste Gebouwen was weleer het Slot, dat men in het Jaar 1578 heeft begonnen af te breeken; dit duurde tot in het Jaar 1600, wanneer de laatste overblijfzelfs werden weg genoomen. Reeds in ’t Jaar 1598 maakte men eesten aanvang, om op die zelve plaats een aanzienlijk Tolhuis te bouwen. Verder heeft men ’er het Stadhuis, Vleeschhal, Waag, Gevangenpoort, Bank van Leening, de Doele, twee Gereformeerde Kerken, Waalsche, Remonstrantsche en Roomsche Kerken, Wees-, Gast-, Pest-, Oude-Mannen en Vrouwenhuis.

Nog is aldaar, in ’t Jaar 1753, een nieuw Armhuis gebouwd. Ook heeft men hier een Latijnsche School. Gorichem heeft, zo wel als andere Steden, verscheidene vermaarde mannen voortgebragt: onder anderen, W. ESTIUS en THOMAS ERPENNIUS, waar van reeds gewag gemaakt is. Eindelijk is hier een goede Schutterij, die in de Oude en Jonge verdeeld is.

Door aanspooring van het Genootschap, hier ter Stede, is zij begonnen te herleeven.

De Regeering deezer Stad bestaat uit een Kollegie van zeventien Raaden of Vroedschappen, en een Kollegie van het Geregt, bestaan de uit een Drossaard, drie Burgemeesters, een Schout en zeven Schepenen; voorts Thesaurier, Fabriekmeester, Ontvanger, één Pensionaris en twee Secretarissen, Weesmeesteren , enz.

De Graaflijkheids tol word aldaar bediend door een Ontvanger, een Kontrarolleur en een Beziender. Het Wapen deezer Stad is de afbeelding van de Arkelpoort.

KEMP, Beschrijving van Arkel; Vaderl. Hist. Nederl. Jaarboeken.

< >