Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 06-03-2022

ESSEN, HENDRIK VAN

betekenis & definitie

was, in het Jaar 1619, Raad in den Hove van Gelderland, en werd, in die waardigheid, aangesteld, als één der vierentwintig beruchte Rechters van den onsterflijken OLDEBARNENVELD, en de twee andere aanzienlijke Staatsgevangenen, HOGERBEETS en DE GROOT. Grooter eer behaalde hij, met zijn gezantschap naar Frankrijk, in het Jaar 1624, ter bewerking van een verbond van onderlinge bescherming met dat Hof, en bragt het, met de anderen Gezanten, zo verre, dat LODEWYK DE XIII, bij het verdrag, beloofde, aan de Staaten, in dit Jaar, twaalfhonderd duizend, en in ieder der twee volgende Jaaren, een millioen ponden opteschieten; welke sommme de Staaten, aan den Koning, drie Jaaren, na het treffen van vrede of bestand , wederom zouden voldoen.

Ook beloofden zij , geenen Vrede of Bestand te zullen maaken, zonderden raad of tusschenkomst zijner Majesteit. Voorts zouden de Staaten, aan den Koning, op zijne begeerte, eenige Oorlogschepen verhuuren of verkoopen, en Hem, zo hij in oorlog mogt raaken, met de helft der gemelde somme, of met manschap en schepen naar evenredigheid, ondersteunen , indien zij zelven Vrede hadden, of indien de veiligheid van hunnen Staat zulks konde gedoogen. Deze Heer HENDRIK VAN ESSEN was afkomstig uit een oud en aanzienlijk Geldersch geslacht, te Arnhem; reeds vroeg in het Jaar 1400, word, in de Geldersche Geschiedenissen, gewag gemaakt van eenen zijner voorzaaten, mede HENDRIK VAN ESSEN genaamd.Zie SLICHTENHORST, Geldersche Geschiedenissen, Deel II, bl. 224, Vaderl. Historie, Deel X, bl.340,345. BRANT, Historie der Rechtspleeging.

< >