werd geboren te Midelurg, den 19den Mei 1673, van Ouders, die slechts onder den burgerstand konden gerekend worden: want zijn vader geneerde zig met het maaken van zeildoek. De ouders, de neiging van dezen hunnen zoon tot de geleerdheid bespeurerde, zonden hem, na dat hij het onderwijs in de taalen genooten had, naar Francker, alwaar hij SEBASTIAAN SCHELKENS en CORNELIUS VAN ECK tot Leermeesters in de Rechten had.
Voornaamlijk was het aan den laatstgenoemden te danken, dat hij aan de Rechtsgeleerdheid zig geheel en al heeft overgegeeven: want het oogmerk zijns vaders was, hem tot den predikdienst te schikken. Onder voorzitting van zijnen Mecenaat ECK hield hij, in '692, zijn eerste disputatie, en onder SCHELKENS, in liet volgende jaar, de tweede. In 1694 werd hij te Francker tot Doctor in de Rechten gepromoveerd; waarop hij zig in 's Gravenhaage nederzette, en aldaar den post van Advocaat met zo veel roems waarnam, dat hij, in het jaar 1703, Lid, en in 1724 President in den Raad van Holland werd. Die aanzienlijke waardigheid heeft hij bekleed tot op den 16den April 1743; dat is, tot op den dag vóór zijnen dood. Hij was tweemaal gehuwd geweest, en had in zijn eerste huwelijk gewonnen zes dochters, waarvan ’er ééne gehuwd geweest is aan den Raadsheer W. PAAUW. BYNKERSHOEK was zo groot een Criticus als Rechtsgeleerde. Ook wordt van hem getuigd, dat hij zo driftig van geest was, dat hij in het minst geen tegenspreeken kon dulden. Zij, die hem in geschrifte te keer gingen, werden somtijds zeer onheuschlijk behandeld. Niettemin verwierf zijne geleerdheid hem de achting van allen, die hem kenden; welke ook allen zijn’ dood betreurden. Zijne rechtsgeleerde schriften, meer dan eens herdrukt, beslaan twee deden in folio. Op zijn grafzerk in ’s Hage leest men:
Staat wandelaar begroet dee schim van BYNKERSHOEK;
Zijn waardig graf vereischt elk eens bespiegelingen.
Hier rust de Oppertolk van Themis heilig boek;
’t Orakel van het Hof in duistere pleitgedingen:
Hier ligt het schrander brein verdooft,
In 't groote eerampt afgeklooft.
Hij leeft in spijt des doods, door menig deftig werk;
Hier taant en daalt de zon, van ‘t richtsnoer van de wetten,
’s Lands paerel, ‘s waerelds liefde is onder deze zerk.
Helaas Justiniaan, wie zal ‘t verlies verzetten,
Van Bato in al zulk een Man,
Wiens wedergaê nooit komen kan.
Zijn afbeeldzel gaat, in folio en octavo, in prent uit. Eene volledige aanwijzing zijner Schriften vindt men in JOHAN FREDERICH JUGLERS Beytrage zur Juristischen Biographie. Eerste Stuk, gedrukt te Leipzig 1773.