Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

BROEK, JAN VALENTIJNSZ

betekenis & definitie

een inwooner van Amsteldam, en wel aan den Oudenbrug. Uit zijne bedrijven is ligtlijk optemaaken, dat hij een ijverig, en mogelijk wel een al te ijverig voorstaander van de Hervorming moet geweest zijn. Men vindt van hem gemeld, dat hij een van hun was, die, in ’t jaar 1566, het gemeene volk, door belofte van geld, omkochten tot de plondering van het Minderbroeders Klooster.

BROEK, daarmede niet vergenoegd, vertoonde zig, in ’t volgende jaar, in ’t openbaar, als een tegenstrever van de Regeering, en wel bijzonderlijk in het geval met den Burgemeester BUIK, die onder verdenking lag van krijgsvolk in de Stad te willen doen komen, ’t welk alles in oproer bragt. De Gereformeerden, om zig tegen dit verondersteld oogmerk van de Regenten te verzetten, trokken, daags daaraan, gewapend op. JAN BROEK, staande op den Nieuwenbrug, riep uit, dat elk, wie lijf, goed, vrouw en kinderen lief hadt, hem volgen zou. Op deze wijze een groot aantal bijéén verzameld hebbende, liet hij den brug met dertig man bezetten; trok met de overigen langs den Zeedijk, door de Warmoestraat, en sleepte een ongeloovelijke menigte volks met zig. De uitzigten werden daar door allerakeligst. Want daar ieder zijne partij koos, trok de vader tegen den zoon, en de broeder tegen den broeder op. De partij van BROEK, als zijnde de wakkerste, bezette alle de uitgangen in de Warmoestraat en op den Nieuwendijk. Elders hebben wij omstandig verhaald, hoe, door eene bemiddeling, de ijsselijkste moord en bloedstorting nog gelukkiglijk verhoed is geworden. Eer nog die bemiddeling plaats had, trok BROEK, met een aanzienlijken hoop, den Zeedijk langs, nam drie Bassen, die hij voor de deur van een Smit vond, met zig, en zakte vervolgens af naar het Bushuis, ter dekkinge van de Varkensluis. Doch aldaar verneemende dat de Roomschen in aantogt waren, om de Regulierspoort, den Stads-Tuin, het Halfrond en het Boshuis te bemachtigen, rukte hij voort tot op den tegenwoordigen Doelebrug, waarop hij, met ’er haast, een schans van balken en ander hout deed opwerpen, dien hij met de gemelde Bassen deed voorzien, als waren zij wel gelaaden geweest, schoon hij indedaad kruid noch lood had. De Schout en Burgemeeffers, hierover niet weinig ontzet, verzochten JAN BROEK, buiten zijne verschansing te mogen spreeken; aan welk verzoek hij, echter, niet voldeed, zonder alvoorens, om meerder onderstand, naar de Warmoestraat gezonden te hebben.

Buiten de verschansing getreeden zijnde, vraagde hij Burgemeesteren, wat hen met pijp, trom en vliegend vaandel derwaards dreef? Waarop Burgemeester ELBERT MARKUS antwoordde: ’t Was om zig met kruid, schut en scherp, uit den Stadstuin en ‘t Halfrond, tegen hunne vijanden te wapenen. BROEK vraagde vervolgens, wie die vijanden waren? en toen daarop gezwegen werd, voer hij voort, dat hij het kruid en lood hen niet wilde laaten volgen, maar het ten dienste zijner Majesteit en den welstand der stede bewaaren zou. Ook zeide hij zo wél voor de Poorten te zullen zorgen, dat de Graaf van Megen, met zijn krijgsvol, daarvoor het hoofd zou stooten.

Terwijl zij dus in gesprek waren, kwamen twee honderd man, onder het Vaandel, dat door JAN KIES gedraagen werd, hem ter hulpe; waarop Schout en Burgemeesteren te rugge keerden, en JAN BROEK de gemelde posten deed bezetten; tevens den Schutmeesler beveelende, noch aan de eene, noch aan de andere panij eenig wapentuig te verschaffen. Gelukkiglijk werd kort daarna, op den Vijgendam, het verdrag, waarover men in onderhandeiinge was, getroffen. In het jaar 1569 had JAN BROEK zig mede onder de Amsteldamsche vrijbuiters begeeven. Dit maakte den haat van de Regeering tegen hem nog grooter, en deed dezen zo hoog klimmen, dat de Vroedschap eene premie van tweehonderd guldens beloofde, aan elk, die hem levende in de Stad zou brengen, en honderd guldens aan hem, die JAN BROEK zou doodslaan. Verder werd beslooten, eenige ligte schepen tegen hem uitterustcn; hem gevangen te neemen, of van voor de zeegaten weg te drijven. Schoon liet onze Stadgenooten niet gelukte, hunnen medeburger aan de galg te helpen, had BROEK, echter, het ongeluk, niet lang daarna, van in handen te vallen van de Hamburgers, die hem als een Zeerover deeden onthoofden. Hij heeft, derhalven, zegt WAGENAAR, geenen lastbrief van den Prins gehad, of dezelve is te Hamburg niet erkend geworden; welk laatste wij liefst gelooven.

< >