Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

BRITZENBURG

betekenis & definitie

In een zeer oud, met de hand van een’ Monnik geschreeven Kronijkje, en ook in eenige Friesche Aantekeningen, wordt, op het jaar 1290, gemeld van een Kasteel, of liever van het Fondament van een zeer oud en dik gebouw, één uur gaans ten noorden van Leeuwaarden, naauwlijks drie voeten onder de aarde ontdekt. Binnen den omtrek van een rooden vierkanten steen, aldaar opgedolven, las men een Latijnsch vaers, ’t welk veele jaaren daarna vertaald werd, en deze twee regelen uitmaakse:



Britzenburg hen ik genant,


Ter eere Britzanus wel bekant.

Vier treden oostwaards van dezen steen, vond men een fondament, van dergelijke steenen; waaruit men meende te mogen besluiten, dat het de grond van een oud Kasteel of Kapel was. Nog vond men ’er vier steenen tomben of grafsteden; op ééne derzelven las men:

BRITZANUS JOULSMA

DEFENSOR FRISIAE

OBIIT ANNO 993, 3 FEBRUAII.

In de tombe vondt men een lijk, van negen en een halven voetlang, met een vreeslijken grooten baard; doch toen het aangeraakt werd, viel alles tot stof. De tweede tombe gaf te kennen, dat daarin lag het lijk van ILSTA JOULSMA, broeder van BRITZANUS, beide mannen, die Friesland langen tijd beschermd hadden; volgens het grafschrift was hij één jaar na zijnen broeder gestorven. De derde tombe was die van JELTZE JOULSMA; volgens het opschrift had hij de Noormannen uit Friesland verdreeven, en was gestorven in 908. De vierde was van HOTZE JOULSMA, ook een verdediger van zijn vaderland, die de Noomannen meer dan eens verdreven had. Om zijnentwil was, door die woeste volken, de Stad Uitgong, nu het Dorp Berlikum, verwoest. WINSEMIUS zegt dat de HOTZE JOULSMA de laatste man zijn geslacht was.

Zie Kronijk van Friesland, p. 177.

< >