Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BOUWENSCH, Willem Adriaan

betekenis & definitie

bekleedde, geduurende de oneenigheden, in 1714, binnen Arnhem, de waardigheid van Burgemeester en Kolonel. Burgemeester JOAN VAN BRIENEN meende, met de voorstanders van de oude Regeering, doortedrijven, dat men de Vrijwilligen behoorde aftedanken; waaruit niet anders beslooten werd, dan dat de nieuwe Regeering weder afgezet zou worden.

BOUWENSCH dit ook voorziende, rukte de Vrijwilligen, waarvan hij het hoofd was, te zamen, en plaatste hen op de markt, tegen over de gewapende Burgerij, welke bijeen gebragt was om de verandering in de Regeering te begunstigen. Doch geen last tot het pleegen van eenige daadlijkheid hebbende, droop dezelve af; waarna VAN BRIENEN van zijn ampt verlaaten en ter Stad uitgezet werd. Na verloop van drie jaaren bekleedde hij wederom zijne voorige waardigheid. Toen, in den jaare 1707, in de Provintie Gelderland nieuwe moeijelijkheid ontstaan, en de band van eenigheid tuschen de Steden genoegzaam gebroken was, openbaarde de tweedragt zig allersterkst op den Kwartiersdag te Arnhem. Wageningen, alwaar men het op de Gemeenslieden geladen had, en die ook afgezet werden, geraakte geheel in beroerte. GODARD ADRIAAN VAN ISSUM, één der afgezette Gemeensmannen, was Hoofdman over een bende Vrijwilligers, en bragt, zonder zig aan de Regeeringe te kreunen, zijn volk op de been. JAN AALDERS, mede één der afgezette Gemeensmannen, had zig, om hulpe naar Arnhem begeeven; waarop de Regeerders dier Stad beslooten, twee Burgemeesters, WILLEM ADRIAAN BOUWENSCH en D. R. VAN BRASSENEN, aan het hoofd van eenige Vrijwilligen, voorzien van drie of vier stukken geschut, derwaards te zenden.

Die aan Arnhem waren niet voor Wageningen gekomen, of men deed hun aanzeggen, dat zij zig te wachten hadden, van eenige daadlijkheden te pleegen, zo zij niet geweld met geweld gekeerd wilden zien. Men eischte de poorten te openen; waartoe die van binnen weinig zin hadden. De Arnhemmers vonden buiten de Stad een burger schildwacht, dien zij naar binnen zonden; waarop de voorzittende Burgemeester BARTOLD SCHAATS en drie Schepenen buiten traden. Dan, naauwlijks waren zij bijeen gekomen, of Burgemeester BOUWENSCH trok zijn degen, roepende: Dezen zijn ’t; die moeten wij hebben, nu zijn ze in onze magt. Men handelde met die van Wageningen zo onvriendelijk, dat de Staaten van Gelderland zig van krijgsvolk moesten voorzien, om de beroerte te stillen.

Zie in ’t vervolg op het Art. GELDERLAND.

< >