een oud Adelijk geslacht in Friesland, dat, volgens aanwijzing der oude schriften, omtrent het jaar 927, uit het Noorden zou gekomen zijn. De eerste van dien naam, welke zig in die Provintie nederzette, was ODO BOTNIA, zoon van éénen der Hertogen van Botnia (zijnde een landschap in ’t Noordoosterdeel van Zweeden, tusschen de Provintiën Angermaniën, Lapland en den Bothnischen Zeeboezem); welke ODO met zig zou gebragt hebben ééner zijnen neven, die, wegens zijne goedertierenheid, vriendelijkheid, ervarenheid en grondige kennis van oorlogszaaken (hoewel een vreemdeling zijnde), den Friezen ongemeen aangenaam en nuttig was, en door hen nog meer bemind werd, toen hij zig in den echt begaf met de dochter van TAKO KAMMINGA, gesprooten uit de Heeren van Ameland, wordende daardoor als een inboorling geacht.
Hij bouwde (zegt men) een Stad, Kasteel of Sterkte, in het Kwartier van Oostergoo.Door den tijd werd het geslacht van BOTNIA langs hoe grooter, en verspreidde zig ook in de Kwartieren van Westergoo; waardoor het in Friesland zeer vermaard werd, en nog meer door het voortbrengen van uitmuntende mannen, zo wel in Staat- als Krijgs-kunde.
SCHOTANUS maakt gewag van eenen strijdbaaren ODO, als van een man van groote bekwaamheid; doch hij noemt hem nu BOTTINGA, en dan BOTNIA: welke eerste spelling waarschijnelijk een drukfeil is, vermits gemelde ODO bij WINSEMIUS, doorgaans BOTNIA genaamd wordt. Hem werd door de Friezen het Potestaatschap aangeboden; dan hij sloeg dat aanbod nedrig af, met verkleininge van zijne bekwaamheden; verheffende daarentegen die van SIKKE DEKEMA en GATE HANIA, die hij zeide in staat te zijn, het Vaderland meer dienst te kunnen doen dan hij. Door deze aanprijzing werd dan ook DEKEMA verkoozen; doch hij sloeg het mede af, en stemde voor HANIA, die ook bedankte, zeggende dat men BOTNIA verkiezen moest, onaangezien hij zijn vijand was; doch deze bleef volstandig bij zijne eerste aanprijzing van de twee gemelde Heeren. De Friezen dan geen van dezen kunnende bewegen, verkoozen, in plaatse van één, twee Potestaten, en namen daartoe SIWERT WARDA voor Oostergoo, en HARING HARINXMA, den Stamheer van dat geslachte, voor Westergoo.
Dat de BOTNIA’S zig in Friesland wijd uitgebreid hebben, blijkt daar uit, dat zij, door huwelijken, zig vermaagschapt hebben aan de Edele geslachten van BURMANIA, CAMSTRA, EYSINGA, GALAMA, GOSLINGA, GROVESTINS, OUD HARINXMA, HARINXMA, ROORDA en TJARDE STARKENBORG.
Onder anderen mannen, die zig van dit geslacht berucht gemaakt hebben, muntte, in den jaare 1096, in de kruistochten naar het H. Land, uit, FREDRIK VAN BOTNIA, welke die reize ten tweedemaale, in het jaar 1109, ondernam. Voorts maakten TJALING BOTNIA en SICCO zig, in 1515 en 1570, bij den Landzaat vermaard.
Zie SCHOTANUS, WINSEMIUS, F. SJOERDS, enz.