Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BOLSWAART (Stad)

betekenis & definitie

de eerste stad van het Kwartier van Westergoo in Friesland, en de tweede in de vergaderinge der Staaten van die Provintie, leggende een groote mijl van Zee; bijna twee Duitsche mijlen van Franeker, en twee van Sneek, staande in verbond met de Hanse Steden. ’Er zijn genoegzaame blijken van derzelver oudheid voorhanden; doch haare naamsoorsprong en derzelver stichter, dus ook de tijd, is onzeker. Daar zijn ’er, die meenen dat Bolswaart, door BOLSWINA, de dochter van RATBOUD DEN EERSTEN, gebouwd en naar haar genoemd is.

Dan in geene verhaalen, waarop men eenigen staat kan maaken, wordt zulks gemeld. Anderen willen, dat zekere BOLON, of BODEL, de stichter daarvan zou geweest zijn, en de naam van Bolons of Bodelswaard, allengskens, in Bolswaart zou veranderd zijn, ter oorzaake van de hoogte, waarop het gelegen was, en dus een Waard betekenende. ’t Geen eenigzins waarschijnelijker voorkomt, is, dat men den naam zoekt afteleiden van het woord Bodel, dat oudtijds Bodem betekende; welke benaming gegeeven werd aan landen, die uit de zee aangewonnen waren; en dat dus deze stad den naam van Bodelswaard, als eenen Bodem uit zee aangewonnen, gekreegen heeft, welke naam naderhand in Bolsvaart veranderd is. Zeker is het bericht van zulke Schrijveren, die ons leeren, dat daar ter plaatse voorheen niet dan water was, komende uit eenen arm der zee, tusschen de kwartieren van Ooster- en Wester-goo. De overgeblevene tekens der oude dijken schijnen eenige kracht aan dit zeggen te geeven. Op een oud zegel van Bolswaart leest men Sigillum Burgensium Bodelswaart.

Dan laat ons zien wat WINSEMIUS, de Historieschrijver der Friesche Staaten, ’er van zegt:

„Zij (Bolswaart, zegt hij), is gebouwd op een hoek der Middellandsche zee, die veeltijds met eenen arm uit den Ysselstroom, daar nu de Zuiderzee is, inbrak, ter plaatse daar Taakezijl ligt, en voorts, vloeijende door de waterige gronden tot aan Bolwaart vlietende, doch hier door den hoogendijk, of door de zanden gestuit zijnde, wijder opliep naar Raauwert, Huizum, Leeuwaarden, en ten noordwesten naar Beetgum, Berlicum, en de omliggende dorpen, en bij Menertsga weder in zee uitschoot. Aan deze Middellandsche of Middenzee, op de gemelde hooge zanden en gronden, zijn voortijds gelegd de gronden of fondamenten van deze stad, zo als derzelver situatie nog heden aantoont. Want in het zuid-oosten, daar de straaten liggen, als de Peltstraat, Hoogstraat, ’t Zant en de Dijk, zijn dezelve veel hooger, dan de andere straaten der stad, welken tot naar de groote kerk, waterpas afgemeeten, ongelijk veel lager zijn. Dus is vermoedelijk Bolswaart eerst in ’t zuiden aangebouwd, daar nu de Hoogstraat en Marktstraat is, alwaar ook voortijds het oude Stadhuis gestaan heeft.”

Rondom heeft deze stad zeer schoone hooge wei- en bouwlanden, en ten westen en zuiden, op eenigen afstand, veele meiren, die zeer vischrijk zijn. De gedaante van Bolswaart maakt een ovaal uit. Ten tijde van evengemelden WINSEMIUS (in 1622), was het groot twee duizend treden; en zo ook ten tijde van M. ZEILERUS, twintig jaaren daarna. Op de plaats, daar voorheen een Kerk gestaan had, werd (1446) de Parochiekerk van St. Maarten gebouwd.

De bouwvalligheid der eerste Kerk is een zeker teken dat de stad zeer oud zijn moet. Voorheen waren aldaar drie Kloosters, waarvan dat der Minderbroederen het oudste was, zijnde, in 1583, bijna geheel vervallen; doch de kerk daarvan werd, 1621, wederom vernieuwd. Het tweede was dat der Johanniter Broederen, staande voortijds op ’t Zand, in het dorp Pinjum; doch vermits de landen door de zee sterk afgeknaagd werden, heeft men het (1515) binnen de Stad gebragt, ter plaatse daar voorheen het oude Gasthuis plagt te staan, en met een schoone kerk voorzien, die, echter, daarna (1567) weder werd afgebroken. De nieuwe aangestelde Bisschop CUNERUS PETRI joeg ’er de Monnikken uit, en trok de inkomsten tot zig. In den Jaare 1612 werd het geheel neder geworpen, en de bouwstoffen verkocht om aan de dijken gebruikt te worden. Het derde Klooster was het Convent van den H.

Geest
, bij de St. Janspoort, waarin een Pater, Priorin en Bagijnen plagten te woonen.

Het oude Stadhuis (1614) afgebroken zijnde, werd aan het nieuwe de eerste steen geleid door den Burgemeester REINIER HARING. Verder telt men onder de voornaame gebouwen, behalven dit, eene kleine Kapel, een Gasthuis, een Armhuis en het Weeshuis, gesticht (1542) door NANNA REINS en HIDDA HERENIA. Uit een ouden stempel, die nog in wezen is, blijkt dat Bolswaart, omtrent het jaar 1300, reeds eene munt had.

Menigvuldig zijn de rampen, die deze Stad geleden heeft. In het jaar 1336 werden vier honderd zes-en-dertig, en den 15den April 1475, twee honderd huizen, door den brand in de assche gelegd. In 1515, werd Bolswaart door de Gelderschen genoegzaam geheel verbrand. Deze Stad, met haare nabuuren in twist zijnde, moest rampen ondergaan van hun, die ’er ‘t recht van eigendom op meenden te hebben, en werd nu van de Saxische en dan van de Geldersche Soldaaten besprongen. Toen LUIVO LUIVINGIUS, met zijn broeders zoon GOSLICUS, over het gebied in twist geraakt was, werd de Stad, door de wapenen der Saxen, ten dienste des laatstgemelden, bijna te onder gebragt. 't Is uit de Friesche geschiedenissen kenbaar, dat zij bijna niet alleen een einde van dezen twist, maar ook van de vrijheid der Friezen gemaakt hadden.

Geduurende de twisten der Schieringers en Vetkoopers leed Bolswaart niet minder, wordende nu van de eene, dan van de andere partij ingenomen. In 1496 werd het door Hertog ALBERT geplondert; doch, 1516, weerden de inwooners de magt der Hollanderen, wordende toen door de Gelderschen beschermd; gebrek dwong hun de Stad aan de Bourgondischen aantebieden. De Gelderschen ontvingen zes honderd Emder guldens, tot betaaling van hunne achterstallige soldij, en gaven daar voor de Stad over, die toen onder het gezach van KAREL DEN VIJFDEN kwam.

In dezelve werd veel geschut gevonden, door den beruchten LANGE PIER op de Hollanders veroverd. De Gelderschen maakten ’er zig kort daarna wederom meester van, en behielden het tot den jaare 1523; in welk jaar de Burgerij, dezen moede zijnde, bewerkte dat zij onder ’t gebied van Keizer KAREL DEN VIJFDEN kwam. Geduurende den Spaanschen oorlog, weet men dat ook Friesland, en in Friesland Bolswaart, in geen rust bleef. Eenige Edelen, als DUCO MARTENA, SIJDS BOTNIA, TETTE HOTINGER, SERP GALAMA en PIETER CAMINGA, ziende dat Prins WILLEM eenig voordeel op de Spanjaarden begon te behaalen, en een einde hunner tirannij maakte, hadden, onder de hand, eenig volk verzameld, met oogmerk om het juk van Spanje mede afteschudden. In 1572 dacht hun de tijd daartoe geboren te zijn.

MARTENA schreef aan SONOIJ om vier of vijf Kompagniën Soldaten, doch kreeg ’er slechts één, onder bevel van HERO of HORSO BUMA; maar de Graaf VAN DEN BERG zond den Heer van Nederwormte derwaarts, die ’er in allerijl vier honderd man ligtte, en de sterke schans de Kuinder bemagtigde. Het Hof van Friesland trachtte zig daar wel tegen te verzetten; maar haast namen de zaken een anderen keer. Want daarna lieten Bolswaart, Franeker en Sneek de zogenaamde Geuzen binnen, die voorts Stavoren bemagtigden. Zekere JOHANNES JANSZ predikte te Bolswaart allereerst voor de Gereformeerden, in het Minderbroeders Klooster. De Friezen werden, door de schandelijke ontrouw van den Graaf VAN DEN BERG, in zwaare verlegenheid gebragt; moetende de Steden Franeker en Bolswaart zig wederom aan de Spaanschen, onder bevel van ROBLES, onderwerpen, waaraan de ontrouw van Graaf JOOST VAN SCHOUWENBERG mede niet weinig toebragt.

Na het sluiten van de vermaarde Unie van Utrecht, waarin Leeuwarden, Sneek en Franeker mede deel namen, en Bolswaart, door de overmagt der Roomschgezinden, buiten bleef, leed deze Stad weder veel aanstoot, wordende zo wel van binnen als van buiten ontrust. Na dat de Hervormden de overhand hadden bekomen, trad Bolswaart mede in de Unie, en werd tot Leeraar beroepen RUARDUS ACRONIUS.

Onder de vermaarde mannen, welke deze Stad heeft voortgebragt, vindt men met naame genoemd, JACOBUS THEODARDUS SARTOTORIUS, PETRUS VAN BOLSWAARD; FRANÇISCUS STATIUS TRIUMPHO, DOMINICUS REINERI SUFFRIDUS en RUDOLPHUS STERKENBURG.

De Inwooners, die in 1748 een getal van 2878 uitmaakten, geneeren zig niet den handel in boter en koorn, en het spinnen van Friesche Sajet; ook plagt men hier zeer veele Koordewerkers te hebben. Volgens een Reglement, beraamd in 1637, bestaat ’er de Regeering uit zes Burgemeesteren, en twee Raadsheeren, dien een Secretaris toegevoegd is; behalven deze is ’er nog een Collegie van vier-en-twintig Vroedschappen of Gemeenslieden. Voorheen had men aldaar ook een Olderman, zo als in de andere Friesche steden, die het hoofd van den Raad was; welke waardigheid lang berust heeft in het geslacht van JONGEMA, daarna in dat van HEREMA, in wiens geslacht dit ampt is afgeschaft.

Zie SCHOTANUS; WINSEMIUS; F. SJOERDS, enz.

< >