voorheen behoord hebbende aan het adelijk geslacht van dien naam, ligt in het Ambacht van Voorburg bij de Haagsche Vaart, pronkende als nog met een hoogen vierkanten toren, zo als men ‘t zelve bij DE RIEMER, in zijn beschrijving van ‘s Gravenhage, afgebeeld vindt. Wie ’er de stichter van geweest is, weet men niet zeker; doch dat het geslacht van dien naam reeds in het Jaar 1076 vermaard was, is uit ‘s Lands Geschiedenissen, en uit de geslachttafels, bij GOUDHOEVE en VAN LEEUWEN te vinden, bekend.
Dit Huis, in het Jaar 1308, den eigendom zijnde van Heer SIEMON VAN BENTHEM, droeg deeze het, met de landen daaronder behoorende, op aan WILLEM VAN HENEGOUWEN, Graave van Holland, en ontving het van hem weder ter leen, volgens den Leenbrief, bij DE RIEMER te vinden, p. 61. Door wien het daarna bezeten zij, is niet zeker aantewijzen; doch, in 1750, toen het, door WILLEM VAN BEIJEREN, belegerd werd, om reden dat Heer HERBAART VAN BINKHORST de Hoeksche partij was toegedaan, behoorde het aan eenen JACOB VAN BINKHORST.
In 1389 werd daarmede, door Heer JAN VAN ARKEL, zekere JOHAN VAN LEIJENBURG verlijd, die het, in 1409, verkocht aan DIRK PLOEG; deeze droeg het, in 1435, over aan DIRK VAN ZWIETEN, welke Heer DIRK, in 1439, door Hertog FILIPS, beschonken werd met den Denneweg, strekkende van den Haaghout zuidwaarts tot aan Binkhorst, met magt om dien weg met een draaiboom te mogen stuiten. In het Jaar 1464 kwam dit Huis aan Heer DIRK POES, en van dien op zijnen Zoon LODEWIJK POES van den Binkhorst; in welk geslacht het bleef tot in ‘t Jaar 1563, wanneer het, door huwelijk, in dat van SNOEKAART overging, en in 1693 door verkoop aan HENRIJ DU VERNET, Ridder, en in 1727 wederom door verkoop, aan JOHAN HUIJMAN, en naderhand aan den Heere THEODORUS KERKMAN.
Dit Huis of Slot ligt rondom in zijne graften; was oudtijds met torens en schietgaten voorzien, en heeft menigen storm moeten doorstaan, bijzonderlijk in de Hoeksche en Kabbeljaauwsche oneenigheden. Na het beleg en de overgaave, in 1350, werd het, in 1359, door die van Delft, toen Kabbeljaauwsch zijnde, belegerd, in hoope van daar door de Hoekschen hun beleg van het Huis te Heemskerk te zullen doen opbreeken. De Delvenaars vergenoegden zig niet met de verovering van Binkhorst en Polanen, maar verbrandden die beiden; wordende, echter, het Huis, waarvan wij hier spreeken, kort daarna weder herbouwd. Men zie de Oude Hollandsche Caronijk.