een van de Staatkundigste en fijnste vernuften der zeventiende Eeuwe, die men wil ooit in dienst van den Staat geweest te zijn, zo ten aanzien van aanzienlijke Gezantschappen, als in het gelukkig uitvoeren van dezelven. Hij was afkomstig uit een edel Pruisisch geslacht.
JOHAN BEVERNINGK, zijn Grootvader, kwam, in her Jaar 1575, in Holland, met den Graaf VAN HOHENLO. De Staaten schonken hem een Compagnie Voetknechten, die hij zo wel bestuurde, en met zo veel moeds aanvoerde en voorging, dat hij den post van Luitenant-Generaal der Artillerij verkreeg. Die waardigheid, meen ik, bekleedde hij, toen hij zig in huwelijk begaf met een Dochter van den Heer GOVERT LONK, Burgemeester der Stad Gouda, en Ontvanger van ‘s Lands gemeene middelen van die Stad. Uit dit huwelijk werd geboren MELCHIOR BEVERNINGK, die, tot manlijke Jaaren gekomen zijnde, Kapitein onder het Voetvolk, en Commandant van de Kasteelen van Argenteau en Dalem werd. Deeze begaf zig in den echt met SEBILLA STANDERT, wier Vader insgelijks Kapitein en Gouverneur van Knodzenburg was. Uit dit huwelijk werd de groote HIERONIMUS VAN BEVERNINGK geboren, op den 14den April des Jaar 1614.
In het Jaar 1645 werd hij Raad zijner geboortestad Gouda; en in het Jaar 1668 bekleedde hij de eereplaats van Burgemeester, na dat hij reeds het ampt van Hoofd-Schout waargenomen had, en in 1646 afgezonden was ter vergaderinge der Staaten van Holland, alwaar hij zodanige blijken van zijne bekwaamheid gaf, dat men hem tot het uitvoeren van de gewigtigste Staatzaaken bekwaam achtte en aanzocht; zo als hij dan ook, in ‘t Jaar 1650, met den Heer VAN BREDERODE, aan de Staaten van Utrecht afgevaardigd werd, met verzoek om hunne Afgevaardigden op de algemeene Groote Vergadering te doen verschijnen.
In deze luisterrijke Vergadering in ‘s Hage was hij als lid van Holland tegenwoordig, en had geen weinig aandeel in de beraamde schikkingen van dien tijd. Drie Jaaren daarna bekleedde hij, wegens Gouda, de plaats dier Stad in de vergadering der Algemeene Staaten; en in dat zelfde Jaar zag hij zig vereerd met de waardigheid van Buitengewoon Afgezant aan den Protector (een naam, dien hij naderhand aannam), CROMWEL. In ‘t volgends Jaar gelukte het hem, den vrede tusschen Engeland en den Staat te bewerken; doch het gewigt van die bezending, het belang voor het Vaderland, de netelige omstandigheden, waarmede het verzeld ging, en het deel dat hij ’er aan had, vermits het grootste vertrouwen in BEVERNINGK scheen gesteld te zijn, bevatten een voornaam punt onzer Lands Geschiedenissen, en vorderen dus een omstandiger verhaal.
De Staaten van Holland, die het meeste belang in den vrede met Engeland hadden, waaraan te vooren reeds gearbeid was, hadden rijplijk hunne gedachten laaten gaan over eenen persoon, die de bekwaamheid en goeden wil had, om zijn Vaderland te dienen. BEVERNINGK, hier voor bekend, was de persoon, die zonder eenige bedenkelijkheid benoemd werd, om met de Heeren NIEUWPOORT, VAN DER PERRE en JONGSTAL de reize derwaarts te aanvaarden. Het nadeel, dat der Staaten Vloot, op den 12den en 13den van de maand Junij, door de Engelschen werd toegebragt, verhaastte het vertrek van die Heeren. De Heer BEVERNINGK, reeds vroeger dan de andere vertrokken, deed aan den Protector een fierlijke aanspraak, in de Fransche taal, stellende onder anderen voor: dat beide de Republieken, in de dierbaarste belangen van den Godsdienst en Vrijheid, op het naauwst verbonden waren; dat ze elkander zouden vernielen, daar ze tot elkanders behoud moesten arbeiden.
Uitgesproken hebbende, overhandigde hij aan CROMWEL een ontwerp, volgens ‘t welk zijne Meesters geneegen waren den vrede te maaken. Maar de laatstbevochtene overwinning had den Protector te veel verhoogmoedigd, om naar billijke voorslagen te willen hooren. Het antwoord, dat CROMWEL aan de gemelde Heeren Afgezanten gaf, bestond hoofdzaaklijk hierin: dat een bestendige vrede tusschen de beide Republieken onmooglijk was, ten zij men dezelven verëenigde en onder ééne regeering bragt. Dit antwoord werd door JONGSTAL en NIEUPOORT naar Holland gebragt, vermits BEVERNINGK en VAN DER PERRE te London bleeven.
In de maand November kwamen de twee eerstgenoemde Heeren weder te Londen, en vertoonden gezaamentlijk aan CROMWEL de onmogelijkheid van het aanneemen of bewilligen van zijnen buitenspoorigen eisch. Die listige Protector kon ook met geene mogelijkheid een ander antwoord verwachten, en toonde zig aan BEVERNINGK iets toegeevender. Echter gaf hij hem te kennen, nooit geenen vrede met de Staaten te zullen maaken, zo zij zig niet verbonden tot de uitsluiting van den Prins van Oranje van die ampten, die zijne voorvaderen bekleed hadden. Dit was het eenigste doel van den onderdrukker van Engeland, om daardoor te verhinderen dat de Prins van Oranje in gezach en jaaren toegenomen zijnde, buiten staat zou zijn het huis van STUART te onstersteunen, en hem tot eene laagte te doen nederdaalen, waaruit hij zelf zig door listen verheven had.
Van dit voorstel werd BEVERNINCK naderhand beschuldigd de uitvinder geweest te zijn. Dan hij heeft zig daarop zo wel verdedigd, met aan te toonen wat hij aangewend had, om CROMWEL tot andere gedachten te brengen, dat het overbodig zijn zou, daar van iets te zeggen. Men behoeft alleenlijk CROMWEL, en zijn belang, slegts ten halven kundig te zijn, om te weeten, dat hij in de noodzaakelijkheid was, om op dit punt ten sterksten aan te dringen.
De Heer VAN DER PERRE, intusschen, te Londen overleden zijnde, en de drie andere Heeren niets te verrichten ziende, braken de onderhandeling af, en keerden, zonder afscheid te neemen, naar ‘s Gravezand. Daar gekomen zijnde, ontvingen zij eenen Brief van den Secretaris van CROMWEL, in deszelfs naam geschreeven, waarin zij gemeld vonden, dat de Protector genoegen zoude neemen, zo de Staaten zig verbonden, de Stadhouders, die door hun in vervolg mogten aangesteld worden, bij hunne aanstellinge te doen zweeren, dat zij de Tractaaten, die reeds gemaakt waren, of gemaakt stonden te worden, heiliglijk zouden nakomen; en op dien voet werden zij verzocht te rug te keeren.
BEVERNINGK en NIEUPOORT waren van oordeel dat de onderhandeling hervat moest worden. Dan, vermits de Heer JONGSTAL, die wegens Friesland afgevaardigd was, uit ijver voor het huis van Oranje, daarin niet wilde bewilligen, gingen zij naar Holland onder zeil, en kwamen den 12den Januarij te Goeree aan. BEVERNINGK alleen vertrok eenige dagen daarna naar Engeland, alwaar hij, met den aanvang van Februarij, landde. Hij vond ’er de zaaken zeer veranderd.
De Engelschen vervaardigden een aanzienlijke Vloot, en de Predikanten stookten de gemoederen, in plaats van vrede, tot oorlog aan. CROMWEL achtte zig gehoond, dat BEVERNINGK alleen en zonder geloofsbrieven verscheen. ‘t Geen hem het meest mishaagde, was, dat hij, ongelast, hem met den verleidenden en nieuwaangenomenen tijtel van Beschermer (Protector) geluk wenschte. De Secretaris vraagde aan BEVERNINGK, of men in Holland dacht, dat zijn Meester zig met den blooten naam van Stadhouder vergenoegen zou? BEVERNINGK wist hierop niets te antwoorden, dan, dat schoon de Protector op de andere Provintiën misnoegd was, Holland hem geene reden gaf, daar die Provintie zig zo gereed toonde om den vrede te bevorderen. Weinig eer behaalde BEVERNINGK met deeze reize bij de andere Provintiën. Friesland, echter, toonde ’er zig het meest misnoegd over. De Staaten Generaal zonden vernieuwde lastbrieven aan BEVERNINGK, en H. H. M. gaven aan de Heeren, die wederom werden afgevaardigd, om CROMWEL te behaagen, den tijtel van Ambassadeurs. Dan hoe men hem vierde, de beruchte Acte van Seclusie was en bleef zijn voornaamste point.
Menigvuldig waren de geheime gesprekken tusschen CROMWEL en BEVERNINGK hierover; verklaarende de eerste, ’er nimmer van te zullen afstaan. De laatstgenoemde met NIEUPOORT, meer dan eens, daarover geraadpleegd hebbende, en beide meenende zeker te zijn, dat CROMWEL zijn woord gestand zou doen, als ook dat de andere Provintiën nimmer in de Acte bewilligen zouden, vonden raadzaamst, buiten kennisse van JONGSTAL, een geheim of Separaat artikel te sluiten, waarbij de Provintie van Holland zig tot de begeerde uitsluiting verbond. Of hier mede al of niet tegen de Souverainiteit van den Staat, en tegen de Unie gehandeld werd, kan men zien in de vermaarde Deductie van de Staaten van Holland, naderhand uitgegeeven.
Die uitgave daar van was te noodzaaklijker, om dat verscheiden Leden der vergadering van Holland, toen de zaak ruchtbaar was geworden, ’er hevig tegen uitvoeren, en zeiden dat BEVERNINGK zijnen last te buiten gegaan had, en ter verantwoordinge moest gesteld worden. Dit houd men voor zeker, dat indien ’er iets moest verantwoord worden, het zou gestaan hebben aan den Pensionaris DE WITT. Dan deeze ervaarene Staatkundige wist den Vrede als zo noodzaakelijk en onontbeerbaar voortestellen, als met mogelijkheid geschieden kon.
Na met de grootste welsprekenheid aangetoond te hebben, dat dezelve alleenlijk op die, en op geene andere wijze verkrijgbaar was, betoogde hij, met geen minder aandrang, dat het niet meer dan billijk was, dat het algemeen belang gesteld werd boven dat van een enkel persoon, als de Prins VAN ORANJE was. Op welke reden, met meerderheid van stemmen, de zaak werd doorgedreeven, en de gemelde Acte van Seclusie, getekend en bezegeld, aan BEVERNINGK toegezonden; waarop CROMWEL ook den vrede tekende, dien hij zo lang geweigerd had. Men leest dat BEVERNINGK, vóór de overgaave, nog alle zijne bekwaamheid te werk stelde, om CROMWEL van besluit te doen veranderen; doch dat alles vruchtloos was.
De Heer VAN BEVERNINGK werd daarop uit Engeland te rug ontboden, om bezit te neemen van het ampt van Thesaurier Generaal, dat hem, in Engeland zijnde, was opgedragen. Van zijne vrienden werd hij gunstig ontvangen; doch zijne vijanden spanden alles in om hem het gemelde ampt te doen ontneemen. Den eed van zuivering, dien hij, op de hem aangetijgde beschuldigingen, deed, was zelfs niet in staat hem vrij te waaren; doch de ontdekking van de valsheid, als mede de bekentenis en straffe van een der bedienden van den Raadpensionaris, werkten zo veel uit, dat hij in hetzelve bevestigd werd.
Hij bekleedde dien post tot in het Jaar 1665, en begeerde ’er toen van ontslagen te zijn. Om zijn sterk aanhouden, geschiedde zulks, met zeer loflijke getuigschriften en een gedenkteken van een gouden kop. In het Jaar 1689 bedienden de Staaten zig van zijne bekwaamheid, ter stillinge van de ontstaane onrust te Groningen. Dat hij gelukkig was in het volbrengen der hem aanbetrouwde posten, bleek in zijne afzendingen naar Kleef; in het sluiten van het verbond met den Keurvorst van Brandenburg; in den vrede met den Bisschop van Munster, en zijne medewerking aan het Drievoudig Verbond, tusschen Denemarken, Brandenburg en den Staat; en bijzonderlijk in den vredehandel te Breda; in de bewerking van vrede tusschen Frankrijk en Spanje, gelijk in alle andere posten, die hem opgedragen werden.
In het Jaar 1662 volgde hij den Prins VAN ORANJE, als Gedeputeerde te veld; waarna hij zig tot rust meende te schikken. Doch, na lang aanhouden, zag men hem, in het Jaar 1673, in een der gewigtigste zaaken treden, naamlijk in de bijeenkomst te Keulen, alwaar hij verscheen met den tijtel van Buitengewoon Afgezant. Het opligten van den Prins VAN FURSTENBURG deed al de verwachting, die men van die bijeenkomst had opgevat, verdwijnen, alzo de Franschen dezelve afbraken. Men liet, echter, niet na, met eenige vrucht, met hunne bondgenooten de onderhandeling voorttezetten; BEVERNINGK wist, door zijne bekwaamheid, in het afzijn der Franschen, den Bisschop van Munster en Keurvorst van Keulen, de belangen der Staaten te doen omhelzen; wordende tusschen hen, op den 22sten April 1674, de vrede gesloten, en den 11den Maij daaraan volgende getekend. ‘s Jaars te vooren was hij aangesteld tot Curator der Leidsche Academie: een ampt, waaraan hij gaarne al zijnen vlijt zoude besteed hebben; doch de rust, die hij reeds lang begeerd had, mogt hij nog niet genieten.
De vredehandeling te Nijmegen vorderde alle de bekwaamheden, die een Staatsman als BEVERNINGK bezat. Zijn onvermoeide arbeid, en gedrag omtrent den Koning te Wetterau, zo wel als zijne weigering ter aanvaarding der geschenken, zijn genoeg bekend; hij wees de afbeeldzels van dien Vorst van de hand, zonder denzelven te beledigen. Het zij derhalven genoeg te zeggen, dat Nederland het sluiten van den vrede, op den 10den Augustus 1678, aan hem te danken had. Den 11den van de maand September volgde, door zijne bewerking, de vrede tusschen Frankrijk en Spanje; en den 12den October des volgenden Jaars bragt hij het Tractaat van Vrede en Koophandel, tusschen den Staat en Zweeden, tot stand.
Na alle deeze bedrijven genoot hij de gewenschte rust; neemende toen zijn verblijf op zijn huis Oud-Teilingen, anders Lokhorst genaamd, een klein uur van Leiden. Hier gaf hij zig geheel aan de Letteroefeningen over, bekleedende met lof den post van Curator der Hooge Schoole. Die lang begeerde rust duurde, echter, niet lang; want slegts weinig tijds daarna gevoelde hij, op eenen voordenmiddag, bezig zijnde met het nazien van eenige oude handschriften, die onlangs, voor de Leidsche Bibliotheek, uit den Boekschat van den vermaarden VOSSIUS, gekocht waren, het begin zijner ziekte. Naauwlijks in de koets zijnde, begon de koorts zig te verheffen, en nam van dag tot dag zodanig toe, dat hij, op den 30sten October 1690, in den ouderdom van zes-en-zeventig Jaaren, het tijdlijke leven afleide, zonder kinderen na te laaten uit zijn huwelijk met JOHANNA LE GILLON.
Zijn lijk werd naar Gouda gevoerd, en aldaar, in een marmere Kapel, die hij zelf, aan de zuidzijde van ’t Choor, in de St. Jans Kerk, had doen maaken, begraaven; zijnde naderhand, door den beroemden GRAEVIUS, met het volgende grafschrift vereerd.
Perillustris at generosus vir
HIERONIMUS VAN BEVERNINGK,
Theilinga Toparcha.
Senator, Judex, Consul Goudanus.
In Consessu praepot. Ord. gen. assessor.
Idem aliquoties extra ordinem,
Communi Belgiae Foederat: Ærario prafectus.
Lycai Batavorum curator.
In Hispan. & Fœd. Belg. finibus regundis adjutor.
Legatus Wilhielmo III. in exercitu datus.
Westmonasterium, Cliviam, Bredam,
Aquisgranum, Bruxellas, Madrittum,
Coloniam Agrip. Noviomagum,
ad Gall., item Regem,
Wettera morinorum castra habentem,
Cum potestate res componendi missus,
Ad Gasarem vero designatus Orator,
Re nisi perfecta nunquam reversus.
De maximi praetrea momenti rebus domi,
De amicitiis parandis
Et fœderibus pagendis foris,
a Patriae Patribus passim
Feliciter consultus & adhibitus.
Natus Gouda 25 April 1614.
Mortuus Theilinga 30 October 1690.
Satur honorum;
Hoc monumento conditur,
Cum
Optima vitae fortunarumque focia
Joanna le Gillon,
Nata Amstel. 11 May 1635.
Mortua 17 Sept. 1706.
Zie WICQUEFORT. TEMPLE. BAYLE. WALVIS. Bes. van Gouda.