een oud Slot en Stamhuis der Heeren van dien naam, waarvan wij zo even zeiden dat Heer JAN VAN HAARLEM de eerste was. Deeze, zo wel als zijne nakomelingen, hebben den naam van HAARLEM verlaaten, dien van BERKENRODE aannemende, naar het Land, of stuk Lands, hun geschonken, volgens inhoud des Leenbrief van Graaf FLORIS, in den Jaare 1284, waarvan den inhoud deeze is:
„Wy Florens, Grave van Holland, maken cont alle die geenen, die desen brief sien sellen ofte horen, dat wy Janne van Haarlem vooren Alyden sone, onsen knape, gegeven hebben den Campe, die Willem Terniac bedolven hadde, die leget bij den Gasthuysen, dat te Haerlem in den Hout staat, dat die Berkenrode heyt, alsoe verre alse dat gast lyde thun gaet, en haer sloet te Haerlem in den houte waert, ende alsoe verre als die Willem Terniac ende alfsoe brech, gedolven hadde tot te Nordikelhout waer, in die manieren , dat die Jan, dien Campe ghebruke ende besighe vrighelike ende erflike. In orconde van desen, so willen wy dat hem niemant en hindere in desen voorgeseghden Campe, die dat dede, dede utelike tegen ons.”
Wie de stichter van dit Huis geweest zij, is niet zeker. Men vindt aangetekend, dat, vóór de Hervorming, in deeze Heerlijkheid een Kapel stond, die aan ST. AGATHA gewijd was, en door een eigen Pastoor bediend werd.
De gedaante, die het oude gebouw had, word ons voorgemeld in AMPZINGS Beschrijving van Haarlem, zo als het zig aan de Leidsche Vaart vertoonde, zijnde door ZAEMREDAM in ‘t koper gebragt. In deeze gedaante is het, waarschijnelijk, gebleeven, tot in het Jaar 1573, wanneer het, door de Spanjaarden, omgeworpen werd, waarvan AMPZING zegt:
Foey Spanjaard, dat gy ook dit Huis hebt neergesmeten,
(Hoe kan men al zyn kwaad en tyranny vergeeten?)
Maar denkt (o edele Stam!) gy waartet niet alleen:
Gy hadt dit ongeval met uwe Stadt gemeen.
De overblijfzelen daarvan vertoont L. SMIT, in zijne Schatkamer.
De Bezitters hebben daarna het gebouw grootscher en heerlijker doen ten voorschijn komen, pronkende met een Italiaanschen voorgevel en zijmuuren. De wederzijdsche hoeken, of uiteinden van den achtergevel, zijn op de oude muuren gemetzeld, in de gedaante van vierkante Torens, wier hoogste met een gemeen aan beide kanten afloopend huisdak, en de laagste met een vierkant spits opstijgend wolvedak gedekt is; wordende het gantsche gebouw van een zeer wijden en fraai uitgesneden graft ontwaterd: zo als men de afbeelding daarvan zien kan in RADEMAKERS Kabinet van Nederlandsche Oudheden, op de zes-en-vijftigste Prentverbeelding.
In het Jaar 1747, in den nacht tusschen den 4den en 5den Mei, deed de Heer VAN BERKENRODE, even als toen in Amsteldam geschiedde, dit zijn Huis, ter betooninge van de vreugde over de verkiezing van den Heere Prinse VAN ORANJE, tot Stadhouder, illumineeren. Doch niet lang na het uitdoen der lichten, ontstond ’er een hevige brand in hetzelve, die, bij gebrek aan de noodige hulp, het geheele gebouw in een asch- en puinhoop veranderde. Men schreef, echter, dit ongeval niet toe aan de gemelde Illuminatie, maar aan een onvoorzien geval, veroorzaakt door een gewoonlijke huiskaars. De Heer LESTEVENON deed hetzelve, binnen korten tijd, nog prachtiger dan het voorgaande herbouwen.
Men telt te Berkenrode negen of tien Huizen, waaronder een Kerkhuis der Roomschgezinden, die aldaar eene Staatie hebben. De Schout, Secretaris en drie Schepen worden door den Heer VAN BERKENRODE aangesteld. ‘t Wapen van ‘t geslacht van dien naam was een klimmende Leeuw, gevlakt met zilver en zwart, staande op een rood veld.