Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BEEK, Johannes van

betekenis & definitie

bij de Geleerden bekend onder den naam van BEKA, was een Edelman, gesproten uit het Geslacht der STOUTENBURGEN, welke uit een Adelijk geslacht van Amersfoort afkomstig waren.

BEKA was Kanunnik te Utrecht, en heeft, zo als bekend is, geschreeven, de Chronijk der Bisschoppen van Utrecht en der Graaven van Holland. Deeze zijn arbeid was door hem opgedragen aan Bisschop JAN VAN ARKEL en aan WILLEM, Graave van Holland. Met de vervaardiging daarvan had hij zig, geduurende den tijd van zeven jaaren, te Egmond bezig gehouden, volgens zijne eigen woorden, in gemelden opdragt gebruikt. Deeze Chronijk is, door B. FURMERIUS, met het Vervolg van S. PETRI, en deszelfs aantekeningen, te Franeker, 1612, in ’t licht gegeeven. Naderhand is dezelve door ARN. STUCHELIUS veel verbeterd uitgegeeven, in zijne verzameling der Utrechtsche Histoire.

PHILIP VAN LEIDEN, in zijn Boek van het Lof der Vorsten, geeft BEEK of BEKA deezen lof: „Wat eer (zegt hij) zouden de Hollandsche Graaven overig hebben, ten ware dat de gelukkige Abdij van St. Adelbert te Egmond en de Monnikken, als zij de daaden van die zelven Graaven, door hunne nachtlijken arbeid niet vereeuwigd hadden, en den Priester van Beek dezelven niet in ’t kort beschreven had".

Gantsch anders is het getuigenis, dat GERARD VAN NIJMEGEN van hem geeft; deeze zegt dat BEKA wel gelijkt naar een Timmerman, die zijn handwerk niet verstaat, wetende de stoffen, die hij van hier en elders gehaald heeft, niet behoorelijk te plaatzen. Dit vernederend oordeel over ’s mans arbeid vervalt, echter, als men weet, wat gebruik SCHRIVERIUS, in zijn Chronijk der Hollandsche Graaven, daar van gemaakt heeft.

BEKA’S Chronijk loopt tot aan het jaar 1393, en niet, zo als VOSSIUS zegt, tot 1246; ook niet, zo als GOUDHOEVEN schrijft, tot 1245; want zij eindigt met den dood van FLORIS VAN WEVELINKHOVEN, wiens sterfjaar, gelijk men weet, dat van 1393 was. Dezelve is ook, te gelijk met die van HEDA en L. HORTENSIUS, Historia Ultrajectina, in de Latijnsche Taal te Utrecht, 1643, in folio herdrukt, en met zeer nuttige aantekeningen van A. BUCHELIUS en GIJSBERT LAP VAN WAVEREN, als ook met de Afbeeldselen der Bisschoppen verrijkt.

In het Derde Deel der Analecta van A. MATTEUS, vindt men ook deeze Chronijk van BEKA.

Zie verder VAL. AND.

< >