Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BANJAART SCEI

betekenis & definitie

Slotvoogd van Medenblik, in het jaar 1447, enz. Van zijn geschil men den President DE WILDE, zie WILDE, (Gozewijn de).

Of deeze BANJAART uit het geslacht van dien naam gesprooten zij, is even onzeker, als het is van eenen anderen DIRK JANSZE BANJAART, die in het jaar 1476 Schout te Hoorn werd. Van geen van beiden zou het waar kunnen zijn, als het gezegde van VELIUS, dat dit Geslacht in 1419 reeds uitgestorven was, voor onbetwistbaar kon gehouden worden. Doch waarin zijn, op de aller onschuldigste wijze, meer misslagen begaan, dan in dergelijke gevallen? Dit is, echter, zeker, het zij dan dat DIRK JANSSEN BANJAART al of niet een afstammeling van dit geslacht ware, dat hij een man geweest is, die, door zijn onderneemenden aart, boven het gemeen uitgemunt heeft, en zig als een hoofd van het volk durfde opgeeven, zonder het gezach der Regenten te schroomen. Want als, in het jaar 1477, binnen Hoorn een verbaazend oproer, om de Excijnsen, die het gemeen afgeschaft wilde hebben, onstaan was, en de Regeering zig daar tegen niet verzette, zo vindt men aangetekend, dat DIRK BANJAART, met eenigen van het volk, in het huis van den Schout indrong, den Stok (een werktuig, waar in de gevangenen werden vast geslooten) uitbrak, en de gevangenen naar het Stadhuis voerde. Daags daaraan, toen de Schout VELAER, die zeer in den haat van het gemeen was, weder in de Stad kwam, deed het graauw terstond onderzoek eerst in zijn huis, alwaar het, schoon hem niet vindende, alles vernielde, en mede nam het geen hun goed dacht. Van daar trok het naar andere huizen.

De verbittering tegen den Schout VELAER, en hen, die van zijnen aanhang waren, was zo groot, dat ’er van de Regeerende Burgemeesters gevonden werden, die, in plaats van den moedwil te stuiten, van het Stadshuis afriepen, dat Burgemeesters alles, wat BANJAART en de zijnen gedaan hadden, op zig namen en voor hen verantwoorden zouden. Dit de eenige bestraffing zijnde, behoeft men zig niet te verwonderen, dat het gemeen, den toom dus ruim hebbende, alle paalen van bescheidenheid te buiten ging. Van de Regenten waren ’er eenigen in de gevangenis gebragt, en hadden reeds zestien dagen gezeten; dagelijks werd hun alle hoon en smaad aangedaan; ja, zelfs werden zij gedreigd, niet levende uit de gevangenis te zullen komen, indien zij niet bewerkten, dat VELAER het Schoutsampt afstond, en de Commissie hun in handen stelde. De Schout werd zelfs door het bidden zijner vrinden bewogen, dat hij afstand deed; waarna men ten Hove wist te bewerken, dat de Commissie van het Schoutsampt, voor een groote somme, aan de stad kwam.

Als nu Burgemeesteren in overweeging namen, aan wien zij dit Ampt zouden geeven, zo kwam, op aanstooking van BANJAART, een groot deel der Muitemaakers tot hen, zeggende: „Stelt gij lieden een anderen Schout, dan onzen Kapitein BANJAART; wij zullen u zo veel volks op uw dak brengen, dat gij ’er van gruwen zult.” Om die reden verkreeg BANJAART het Schoutsampt; waar door de rust wederom genoegzaam hersteld zijnde, de gevangenen ontslagen werden, en de uitgeweekenen vrijheid verkreegen, weder binnen te mogen komen. Doch BANJAART, die, om dit Ampt te bekomen, genoegzaam de gansche Stad overeind gesteld had, genoot ’er slegts weinige maanden de vrucht van, vermits de dood hem binnen kort wegnam.

VELIUS, Chronijk van Hoorn, bl. 97, 102, 109 en 107.

< >