Eigenlijk behoort deze kwestie thuis bij den medicus, maar wij willen eenige onschuldige middeltjes aan de hand doen, die den slaap zeer zeker ten goede zullen komen:
Om te beginnen moet men ervoor zorgen, te gaan slapen in een kamer, die niet te warm is. Veel beter kan de temperatuur zoo zijn, dat men onder ’t uitkleeden rilt van de kou. Als er maar frissche, onverdorven lucht is, geen etens- of andere geuren, ook niet die van parfum, in welken vorm dan ook! Het aantal dekens moet evenredig zijn aan de temperatuur in de kamer en men moet die dekens zóó kiezen, dat ze niet als een zware last drukken. Dus bij voorkeur wollen dekens. De lakens moeten kurkdroog zijn en onberispelijk glad getrokken. Kussen(s) en peluw kiest men zoo, dat men zich behaaglijk voelt als men te bed ligt. Generaliseeren kan men in dit opzicht niet. De ervaring leert wel, hoe elk dat noodig heeft; de een vindt één dun, zacht kussentje genoeg, ligt liefst „plat” in bed. een ander prefereert twee, soms drie kussens, die dan misschien ook nog zoo stevig mogelijk moeten zijn.
Kan men niet spoedig warm worden, dan legge men een half uur van te voren een of twee kruiken tusschen de lakens, zoodat vooral het voeteneind lekker warm is. Men verwijdert dat hulpmiddel echter vóór 't naar bed gaan.
Zorg ervoor, dat niets aan het lichaam knelt of drukt, dus dat hals en mouwen van het „nachtgewaad” wijd zijn; overlaad de maag niet in de late avonduren, zoodat de spijsverteringsorganen nog eens flink aan ’t werk worden gezet. Span ook de hersens kort voor ’t slapen-gaan niet al te zeer in, vermijd het gebruik van alcohol en tabak gedurende de late avonduren en houd geen opwindende gesprekken.
Wie acht geeft op al deze schijnbare kleinigheden, zal, als er geen geestelijke of lichamelijke afwijkingen zijn, den slaap wel pakken. Lukt het, ondanks deze voorzorgsmaatregelen toch niet, dan doet men goed, medische hulp in te roepen.