Encyclopedie van huisdieren

R. Midgley (1979)

Gepubliceerd op 15-05-2021

Vissen (eigenschappen)

betekenis & definitie

Vissen zijn koudbloedige dieren. Dat wil zeggen, ze kunnen niet hun eigen lichaamstemperatuur regelen.

Ze zijn van de buitentemperatuur afhankelijk. Het zijn gewervelde dieren die er speciaal op gebouwd zijn in het water te leven. Vissen ademen met kieuwen (op enkele uitzonderingen na). Het water stroomt door de bek en dan langs de kieuwplaatjes achter het kieuwdeksel. Daar wordt uit het water zuurstof in het bloed opgenomen. Voor de bewegingen in het water zijn deze dieren gestroomlijnd en voorzien van vinnen.

De voortstuwing geschiedt door het heen en weer bewegen van het lichaam van kop tot staart. De buik- en borstvinnen dienen als remmen en ook voor het keren of stilstaan in het water.Vissen hebben een glibberige huid, omdat de hoornlaag ontbreekt. De schubben zijn vormingen van de lederhuid. Ze bestaan uit been en zijn dakpansgewijs geplaatst. Door middel van de zwemblaas kan een vis hoger of lager in het water zwemmen. Door meer gassen in de zwemblaas wordt het soortelijk gewicht van de vis minder en de vis zal stijgen. In het omgekeerde geval zal de vis dalen.

De vorm van de bek en de grootte van de vis staan in verband met het voedsel dat de soort gebruikt. Bij vissen ontbreken oogleden. In het oog is de lens verplaatsbaar naar voren of achteren.

Anatomie van een vis:

1 Lichaamsvorm varieert naar gedrag en woongebied.
2 Reukorgaan.
3 Ogen zonder oogleden.
4 Kieuwdeksel, waarachter de kieuwplaatjes.
5 Zwemblaas.
6 Rugvin.
7 Zijdestreep met zintuigcellen.
8 Slijmlaag over de schubben.
9 Staartvin.
10 Vorm van de bek staat in verband met de aard van het voedsel.
11 Sommige vissen hebben ’baarden’. Dat zijn tastdraden.
12 Borstvinnen.
13 Buikvinnen.
14 Cloaca.
15 Aarsvin.

Osmose.

Door halfdoorlatende membranen ontstaat een waterstroom van de minder zoute kant naar de zoutere kant. Bij een zoetwatervis zijn de lichaamsvloeistoffen zouter dan het water. De vis neemt dus water op en scheidt het overtollige uit door de nieren. Een zeevis zwemt in water dat zouter is dan zijn lichaamsvloeistoffen.

Vorm en kleur. Oppervlaktevissen hebben in het algemeen een vlakke rug, zoals de marmerbijlzalm. De buik is bol en de bek is opwaarts gericht. Characidae of karperzalmen hebben daarentegen een bolle rug en buik en de bek is naar voren gericht. Bodemvissen - zoals modderkruipers en meervallen (c) hebben de bek omlaaggericht; de rug is bol en de buik is vlak. Door middel van tastdraden kunnen ze voedsel in de modder vinden.

Ook aangepast aan een leven op de bodem zijn de pijlalen en de schol.

Torpedovormige vissen als de zebrabarbeel zijn over het algemeen snelle zwemmers in open water.

Vissen zoals de maanvis zijn aangepast om tussen rotsen en planten te zwemmen.

De vorm van de bek heeft te maken met de aard van het voedsel.

De Siamese algeneter graast algen van planten en stenen. De vlindervis heeft een bekje voor het 'plukken' van poliepjes van een stenige ondergrond. De sumatraan is een vis met camouflagepak. De donkere rug is van bovenaf minder zichtbaar en dat geldt van onderaf gezien ook voor de lichtere buik.

De dwarsstrepen verdoezelen de omtrek van de vis.

Andere vissen - zoals het mannetje dwerggoerami - is juist duidelijk gekleurd en gevormd om vrouwtjes aan te trekken en rivalen af te schrikken.

< >