Werkwoord: weerleggen, bestrijden, beantwoorden, een bewijs ontzenuwen, ontwapenen, wegcijferen, iem. vastpraten, iem. pal zetten, iem. in zijn eigen woorden vangen, logenstraffen, iem. tot leugenaar maken, iem. leugenachtig maken (Zn.), iem. iets heten liegen, iem. in ’t aangezicht heten liegen, refuteren, retorqueren, iem. een démenti geven, voor elke spijker een gat weten, voor elk gat een spijker weten, daar wilde ik u juist hebben, daar zal ik hem opdienen, non liquet, geen schijn of schaduw van bewijs, zich in de fuik praten, te vangen zijn als een aal bij te staart, geen reden verstaan, voor geen reden vatbaar zijn.
Adjectief: onverantwoord, ongemotiveerd, ongegrond, onbewezen, zonder bewijs, onbewijsbaar, onbetoogbaar.
Naamwoord: wederlegging, bestrijding, refutatie, confutatie, retorsie, tegenbewijs, tegenargument, tegenbetoog, tegengrond, tegenschrift, revers, leugengeest.
Spreekwoord: zoveel gaten, zoveel spijkers; weet de een een spijker, de ander weet een gat; weet de een een gat, de ander weet een spijker.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Weerleggen
betekenis & definitie