Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Vogelteelt

betekenis & definitie

Werkwoord: vogelen, vinken, de vinken banen, lokken, lokazen, knippen, tirasseren, een vogel van een tak afmikken, een vogel in de vlucht schieten, kooien, duiven, inkorven, duiven inzetten (Zn.), duiven oplaten, duiven melken, iem. zijn duiven afmelken.

een vogelnest uihalen. een vogelnest storen, vogels roven (Zn.), een vogel kortwieken, leewieken, snoeien, plukken, pluizen, pluimen, afpluimen (Zn.), fnuiken, kroppen, proppen, een haan kapoenen.

de kippen gaan op het rek, rekken, roesten.

Naamwoord: vogeljacht, vogelvangst, vinkenvangst, haal (trek) met het vogelnet, vogelwet, kooirecht, vogelteelt, avicultuur (..kuituur), hoenderteelt, hoenderkwekerij, hoenderfokkerij, kippenfokkerij, hanenmelken, hanengevecht, ganzenmarkt, duivenkweek, duivenfokkerij, duivenmarkt, duivensport, duivenwedstrijd, prijsvlucht, eierbroeierij, broedcentrale, eierkunde, oölogie, eierhandel, eierveiling, eiermarkt, eiermijn, eierwinkel, eierspiegel, eierboor, eierblazer.

vogelmelker, pluimgraaf, pluimveeconsulent (..kon...), duivenhouder, duivenfokker, duivenmelker, hoenderkoper, kippenkoopman, kippenboer, kiekenboer, poelier, hoendermelker, hanenmelker (Zn.), hanenkamper (Zn.), fazantenhouder, fazantenfokker, ganzenhoeder, vogelaar, vinker, sijsjeslijmer, kooiman, kooiker, vogelvriend, eierboer, -in, eiervrouw.

kooi, kevie, keef (Zn.), muit (Zn.), vogelmuit (Zn.), volière, vogelkooi, vleug, binnenkooi, binnenvolière, buitenkooi, buitenvolière, vinkekooi, putterskooi, broedkooi, draaikooi, kistkooi, nestkorf, nestkastje, mussepot, zaadbakje, vogelbakje, drinkensbakje, drinkensglaasje, drinkfontein, fonteintje, vogelglas, duifhuis, duivenhok, duivenvlucht, duivenkot, duiventil, til, duivenslag, slag, duivenkijker, kijker (Zn.), piere (Zn.), duivengat, duivennest, duivenklok, fazantenpark, fazantenhok, ganzenveld, ganzenhok, eendennest, hoenderhof, park, hoenderpark, hoenderhok, hoenderkot, kippenhok, kiepkooi, stulpkooi, kippengaas, kiekendraad (Zn.), valnest, eiernest, polder (Zn.), kippenladder, kippentrapje, kippenpiank, hoenderrek, hoenderren, kippenren, ren, kippenloop, broedhokje, roeststok, roest, hoenderstok, stok, rek, hanenmat, vogeltjeszaad, wit -, zwart -, zevenzaad, kanariezaad, zangzaad, kropaas, prop, deegbal, duivenboon, duivenvoeder, kippevoer, kippegerst, kippetjesgort, kippetjesgrutten, grit, eiervoer, hoenderrek, hoendermest.

poelierswinkel, hoenderkorf, hoendermand, kippenmand, duivenmand, vogelmand, hoendermarkt, vogelmarkt.

vogelnet, lijsternet, slagnet, sleepnet, tiras, spiegelnet, springnet, spring, strijknet, treknet, valflouw, valnet, vogelslag, vogelvlucht, de deuren van een slagnet, trekgaren, steekgaren, vogelstrik, springstrik, vogelknip, knip, klip, kip, sprenkel,

slagkooi, wipkooi, tille, knipslag, lokmiddel, loksel, lokvogel, roepvogel, lokduif, lokmees, steekvogel, lokaas, vogelaas, lokspijs, lokbrood, kropaas, kropdeeg, kaneelkorst, galgebrok, hangebast, vogelroede, roede, vogelstang, rekke, baan, vinkenbaan, lurf, winkentouw, vinkennet, vinkenslag, boevennet, lokvink, roervink, baanloper, lokfluitje, vogelfluitje, pieper, wachtelfluit, lijsterstrik, lijsterstrop, lijsterboog, lokeend, roepeend, eendenkooi, kooi, eendenkom, de pijp ener eendenkom, kooihuisje, vogelroer, mussehagel, mussekruit, mussestof, eendehagel, constateur (kon...) (Zn.).

Spreekwoord: hoe beter de hen gevoed wordt, hoe beter zij legt; eigen kippen, dure eieren; natte poten, nooit eieren; in de maand mei leggen alle vogels een ei, behalve de kwartel en de griet, die leggen in de meimaand niet.

< >