Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Verschil

betekenis & definitie

Adjectief: verschillend, verschillig (Zn.), ongelijk, ongelijkbaar, ongelijkvormig, onder

scheiden, verscheiden, uiteenlopend, ongelijkslachtig, vreemdsiachtig, ongelijksoortig, andersoortig, vreemdsoortig, ongelijkmatig, onevenmatig, different, divers, divergent, ander, nieuw, disparaat, heteromorf, incongruent (inkon...), differentieel.

Werkwoord: verschillen, verschelen, schelen, afwijken van, ’t is geen laken van tón kleur, uiteenlopen, ontlopen, een eigen plaats innemen, afsteken tegen (bij), een heel ander voorkomen hebben, een haar schelen, het scheelde haar of draad, een strobreed schelen, een vingerbreed schelen, het scheelde zus of zo, wel een slok op een borrel schelen, het scheelt stukken, dat maakt veel (Zn.), verschillen (schelen) als dag en nacht, niet op tón dag kunnen genoemd worden, zoveel schelen als kussen en geselen, hemelsbreed verschillen, schillen gelijk roggebrood bij tarwen (Zn.), trekken als een zeilsteen op ijzer, ergens op lijken als mijn gat op een kommetje soep, ergens op lijken als een onvoldragen kalf op de stier van Potter, op iem. trekken gelijk schele Jan op een mens (Zn.), uit een ander ei gebroeid zijn, dat is een ander eten, dat is andere koek (kost), dat is andere t(h)ee, dat is andere peen, dat is andere tabak, dat zijn andere noten, dat is een ander paar mouwen (Zn.), er (in de verste verte) niet naar gelijken, niets gemeens hebben met, dat scheelt drie stuiver, dat scheelt een dwarsstraat, het lijkt zoveel als Amsterdam op een kommetje soep, het lijkt wel snert als het maar groen was.

Naamwoord: verschil, ongelijkheid, onderscheid, verscheidenheid, ongelijksiachtigheid, vreemdsiachtigheid, ongelijksoortigheid, vreemdsoortigheid, ongelijkmatigheid, onevenmatigheid, differentie, discrepantie, dispariteit, incongruïteit (inkon...), afsteek (Zn.), hemelsbreed verschil, afstand tussen, onderscheidingskarakter.

anderman, iets (wat) anders, vogels van verscheiden veren (van diverse pluimage).

Causatief: een verschil maken tussen, onderscheid maken, onderscheiden 19, de schapen van de bokken scheiden, diversifiëren, diversifiëring.

Spreekwoord: de ene mens is de andere niet; ongelijkheid wordt zelden effen; als twee hetzelfde doen, is het nog niet hetzelfde; alle grijpers zijn geen dieven; ’t zijn al geen koeien die Blaar heten; er zijn veel koeien die Blaar heten; er zijn meer hondjes die Fik heten; aal is geen paling; ham is geen spek; zilver is geen goud waard; een koekoek en een sijs zingen niet één wijs; wat de hond past, past de ezel niet; een slechte vader heeft wel een goed kind; de soep (brij) wordt nooit zo heet gegeten als zij wordt opgediend (als hij gekookt wordt); zoveel monden, zoveel smaken; wat de een niet lust, daar eet een ander zich dik aan; men doet geen nieuwe wijn in oude lederen zakken.

< >