Adjectief: gezamenlijk, gemeenschappelijk, collectief (kol...), eenparig.
Werkwoord: zich bij iem. voegen, iem. aansluiten, iem. afhalen, vergezellen, vergezelschappen, verzeilen, verzelschappen, begeleiden, aanleiden, uitgeleiden, iem. uitgeleide doen, wegbrengen, medegaan, een hoekje met iem. meegaan (Zn.), meewillen, medetrekken, medekomen, medelopen, medelijden, medevaren... enz., er bij zijn, gepaard gaan met, vergezeld gaan van, hand aan hand gaan, iem. als een klis aanhangen, aan elk. hangen als klissen.
Naamwoord: gezelschap, gezelschapshouder, gezelschapper, gezel, gezellin, metgezel, -lin, medegezel, -lin, geleider, -ster, satelliet.
Bijwoord: samen, te zamen, saam, en corps, in corpore, in gemeenschap, als één man.
Onrechtstreekse wending: bij, mede, met, hierbij, daarbij, hiermede, daarmede, ermede.
Spreekwoord: goed gezelschap maakt korte mijlen.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Vergezellen
betekenis & definitie