Adjectief: hoeveel, zoveel, verscheiden, meer dan een, niet weinig, (al) heel wat, meervoudig, veel, talrijk, talloos, zoveel als de lepel gieten kan, tal van, ontelbaar, ongeteld, menig, achtvoudig... enz., quadrupel (kwa...), pluralistisch, menigvuldig, menigvoudig, multiplex, veelvuldig, veelvoudig, honderdvoudig, duizendvoudig, duizendkoppig, druk, dik, dicht, dichtbezet, zo dicht als hagel, talrijk als het zand der zee, menigvuldig als de zandjes (Zn.), zoveel dat het een lust was, sterk, machtig, breed, aanzienlijk, aardig, duizend, milliasse, zielsveel, overveel, wonderveel, onbekrompen, gul, ruim, ruimschoots, welvoorzien, rijkelijk, royaal, rijk aan, overvloedig, overtalrijk, ongeloofbaar, ongematigd, menigvuldig als de haren van mijn hoofd, zat, luxurieus, copieus (kopieus), abondant, lucullisch, ontzaglijk, ontzettend, massaal, onuitputtelijk, onuitputbaar, te veel om op te noemen, meer dan me lief is, men kan niet méér.
Werkwoord: met velen zijn, niet de enige zijn, er zijn nog muizen die brood eten, onderlegd zijn in, goed gesorteerd zijn in, dat zet aan, abunderen, te koop hebben, ergens de volle houw vinden, de volle lepel hebben (Zn.), nog een hele scheepslading van iets hebben, er dik lopen, voor het grijpen liggen, het maar voor het oprapen hebben, maar opgeschept worden, er de straten mee kunnen kasseien, putten met iets kunnen dempen, wemelen, krielen, krieuwelen, oprijzen als paddestoelen uit de grond, regenen, overstromen, overvloeien, ergens onder begraven worden, ergens dik inzitten, zwemmen in, er is geen doorkomen aan, er is veel volk op de been, het ziet er grauw (zwart) van het volk, men kan over de koppen lopen, men kan er op de koppen dansen, het lijkt wel de kruik der weduwe.
Naamwoord: menigte, menigvuldigheid, nogal iets, veelheid, veelte, sterkte, een groot aantal, een heleboel, talrijkheid, talloosheid, effectief (effek...), keus, keur, hoop, een hele mondvol, letterlijk van alles, een mooi duitje, een ongekende weelde, een heel alfabet, een hele waslijst, voorraad, buffervoorraad, een onuitputtelijke bron, een schip vol, een schuit, overvloed, pluralisme, abundantie, profusie, een haag van..., een trommelvuur van..., een arsenaal van..., ruimte, oogst, schat, rijkdom, reeks, resem (Zn.), vracht, keet, school, schep, mut, meuk, drom, drum (Zn.), drommel, boel, omboei (Zn.), zooi, zo, zode, slomp, bom, kwak, drift, zwerm, een schrik van... (Zn.), sjoecht (Zn.), aandrang van, warrelklomp, een mierenhoop, regiment, heer, heir, heerleger, legio, legioen, leger, volk, wolk, vloed, toevloed, stortvloed, regen, een hagel, maalstroom, een lawine van..., explosie, vleet, macht, massa, mensendrom, mensenmassa, mensenstroom, mensenzee, reuzemassa, zee, myriade.
Bijwoord: veel, voor het grootste gedeelte, op zijn allermeest, op zijn allerbest, achtwerf, duizendwerf, duizendvoud, ten overvloede, zonder maat, zonder tal, bij de vleet, met de macht (Zn.), dubbel en dik, grof en groot, gewonnen verloren (Zn.), bij (met) hopen, bij honderden (duizenden), bij (met) stromen, met karren, met emmers, te kust en te keur, en masse, plenty (plentie).
zeer, zozeer, dervoege, in hoge mate, hooguit, hoog, flink, degelijk, deftig, dapper, goed, mooi, vrijwat, extra, gesterken (Zn.), nogal, aardig, knapjes, aardigheidjes, heel, veel, merkelijk, braaf, aanzienlijk, in tantum, dat het een aard heeft, als iet, al wel..., grotelijks, grondig (Zn.), uit en ter na, danig, nijg (Zn.), hard, bar, sterk, stierlijk, volop, door en door, dubbel en dwars, dubbel en dik, volslagen, met volle teugen, zwaar, diep, a fond, hooggaand, hooglopend, uitbundig, kolossaal, bijster, bijzonder, speciaal, belangrijk, fameus, recht, intens, intensief, geducht, hevig, fel, vinnig, bits, bitsig, bitter, lelijk, geweldig, met alle geweld, razend, tegen de klippen op, beestig, ijselijk, criant, smoorlijk, bovenmatig, bovenmate, allemachtig, allemenselijk, bovenmenselijk, schandelijk, schandalig, barbaars, beestachtig, gloeiend, enorm, verdraaid, verbruid, verduiveld, afgebliksemd, afgeweerlicht, afgedonderd, afgehageld, afgedankt, afgedieft, afgedokterd, afgeduiveld, afgedrieduiveld, afgedrieduivekaterd, afgestompt, afgestampt, afgetrapt, afgedraaid, afgerazend, akelig, deerlijk, bedroefd, bedroevend, donders, duivels, drommels, weerlichts, weerslags, in de hoogste mate, ten hoogste, op zijn (het) hoogste, hoogstens, honderd (duizend) tegen één, hoop en al (Zn.), ad summum, ten zeerste, uiterst, ten uiterste, alleruiterst, hogelijk, hoogst, uitermate, buitenmate, vreselijk, schrikkelijk, verschrikkelijk, schromelijk, ongenadig, ontzettend, mateloos, onbegrensd, onmeetbaar, onmetelijk, ongemeten, onberekenbaar, oneindig, eindeloos, onzegbaar, onzeglijk, ongeloofbaar, ongelooflijk, onbegrijpelijk, onbarmhartig, onnoembaar, nameloos, onnoemlijk, overweldigend, dodelijk.
meer en meer, des te meer, te meer daar..., meest.
Onrechtstreekse wending: wonder, mirakel.
Causatief: vermenigvuldigen, verdubbelen, doubleren, verdrievoudigen, tripleren, verviervoudigen, quadrupleren (kwa...), ..enz. 132, het aantal opvoeren.
Spreekwoord: veel kleintjes maken een groot; voeg bij ’t kleine dikwijls wat, dan wordt het eens een grote schat; met een kleintje legt men aan, om met een grootje voort te gaan; één broodje daags gespaard maakt een goede zak tarwe’s jaars; alle dagen een draadje is een hemdsmouw in een jaar; alle dagen een draadje gesponnen is op ’t einde van ’t jaar een hemdsmouw gewonnen; met graantje bij graantje krijgt de hen de krop vol; veel graantjes maken een brood; veel graantjes maken een hoop; greintje bij greintje maakt allengs een grote hoop; veel pluimpjes maken een bed; veel veerkens maken een bed; veel druppelkens maken een plas; veel rijsjes maken een bezem; veel haarkens maken ’n borstel; veel maliën maken een pantser; veel profijtjes maken één groot (Zn.); kleine rivieren maken een grote stroom; veel beekskens maken een groot water; ogenblikken maken eeuwen en zandkorrels bergen; veel herhaalde kapkens vellen grote bomen; kleine houwen vellen grote eiken; stroken voor stroken maakt de vogel zijn nest; veertje voor veertje plukt men de vink kaal; een kleine kip legt elke dag, een struisvogel eens per jaar; dobbel is eens zo dik.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Veel
betekenis & definitie