Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Te veel

betekenis & definitie

Adjectief: te veel, over, ultra, al te..., te kras, overbodig, overvoldoend, overdreven, overtallig, boventallig, overcompleet (overkom...), overtollig, onmatig, overmatig, overdadig, buitenmatig, buitensporig, exorbitant, weelderig, luxueus 815, excessief, overig, overscharig.

Werkwoord: te ver gaan, geen maat weten te houden, de maat te buiten gaan, de palen te buiten gaan, de grenzen overschrijden (te buiten gaan), over het touw trappen, geen grenzen (perken, palen) kennen, geen paal noch perk kennen, alle peil te boven gaan, alle perken te buiten gaan, over zijn hout gaan, dat deuntje gaat te hoog, de spuigaten uitlopen, buiten (uit) de schreef gaan, zich aan iets te buiten gaan, buiten de kerf gaan, over de kerfstok lopen, er overheen gaan, over boord gaan, excederen, iets te ver drijven, overdrijven, de kerfstok is vol, dat doet de deur toe, dat zet er de kroon aan op, nu zijn de rapen gaar, de maat loopt over, dat ontbreekt (mankeert) er nog maar aan.

overblijven, blijven, overschieten, resten, resteren, overhebben, overhouden, overlaten, redunderen, overwoekeren.

Naamwoord: onmatigheid, overmaat, overgetal, exuberantie, overdaad, weelde, weelderigheid, profusie, excédent, superflu, hors d’œuvre, toemaat, overwicht, toeslag, uitslag.

overblijfsel, het overige, overschot, klak (Zn.), kliek, staartje, rest, restant, residu, surplus, wrak, solde (Zn.).

Causatief: overladen, overvoeren, overdoseren.

overdosering.

Spreekwoord: te volle maat loopt over; alle teveel schaadt; alle overdrijving schaadt; overdaad schaadt, middelmaat baat; maat houdt staat, te veel is kwaad; de spijs, die te veel kookt, verliest haar smaak; de laatste druppel doet de emmer overlopen; te veel gestookt doet de pot overlopen; te veel vuur in een stoof doet ze branden ; die te veel gevoed wordt, stikt in zijn eigen vet ; ik mag wel bonen, maar niet met bakken vol; beter er mee verlegen dan er om verlegen.

< >