Naamwoord: rijtuig, open (dicht) rijtuig, voertuig, voiture (Zn.), rijwagen, wagen, reiswagen, menwagen, gerij, vehikel, spul, équipage, eenspan, tweespan, dubbelspan (Zn.), vierspan, zesspan, achtspan, langspan, kar, bak, woonwagen, wooncaravan, slaapwagen, hittewagen, pedati, ossewagen, hondekar, hondewagen, bokkewagen, ezelwagen, disselsjees, beugelsjees, driewieler, draaikar (Zn.), boerenwagen, boerenkar, kratwagen, boerensjees, botkar, botwagen, kapwagen, kapsjees, huifkar, gehuifde kar, huifwagen, wijtewagen (Zn.), tentwagen, bolderwagen, zeilwagen, basterdwagen, ladderwagen, aanhangwagen, aanhanger, trailer, achterwagen, voorwagen, Caterpillar.
slechte wagen, rammelkar, rammelkast, kast, bolderwagen, hosklos.
huurrijtuig, huurwagen, cab, aapje, droske, postwagen, postkar, postkoets, post, diligence, vigilantie, beurtwagen, cabriolet, coupé, omnibus, bus, snorwagen, speelwagen, janplezier, sightseeing-car, char-à-bancs, bankwagen, bakwagen.
hofrijtuig, hofkoets, karos, pronkwagen, praalwagen, praalkoets, staatsiewagen, galarijtuig, galakoets, quadriga, vierspan, rijtuig à la Daumont, koets, rijkoets, fiacre, toewagen, toerijtuig, berline, volgkoets, volgrijtuig, sleetje, kales, rijkales, calèche, Victoria, buggy, whisky, brougham, tilbury, kiereboe, sulky, sjees, chaise, boerensjees, napoleon, barouchet, coupé, vis-à-vis, dos-à-dos, cabriolet, demi-fortune, dogcart, dogkar, gig, break, brik, landauer, landaulet, jachtwagen, mandewagen, korfwagen, panier, hansom, tonneau, kibitka, trojka, mylord, palankijn, afrijbrik, éénpersoonswagentje, luchtkussenvoertuig.
vrachtkar, vrachtwagen, lastwagen, lastkar, dieplader, bestelwagen, bestelruimtewagen, invalidenwagen, verhuiswagen, afhaalwagen, transportwagen, natiewagen-(Zn.), natie (Zn.), natiebaas (Zn.), snorder, fourgon, caisson, sleperswagen, camion (Zn.), overrijwagen, proviandwagen, afrijwagen, vuilniswagen, tuimelkar, stortkar, stootkar, kipwagen, kipkar, wipkar, kapkar (Zn.), dumper, houtwagen, heurst (Zn.), blokwagen, lastsleper, boskar, boomwagen, boomezel, mallejan.
slede, slee, aanvoerslede, ijsslede, schuifslede, handslede, trekslede, boerenslede, pikslede, prikslede, ijsstoel (Zn.), toeslede,bakslede, slikslede, toboggan, arreslede, ar, tikker, narreslede, arretikker, narretuig, bob, bobslee, vierbob, bergslede, belslede, vrachtslede, spanslede.
handwagen, handkar, trekker, trekwagen, stootwagen (Zn.), steekkar, steekwagen, schuifkar, kruiwagen, kordewagen (Zn.), bakwagen, kruikar (Zn.), kinderwagen, mandewagen, bendie, vouwwagen, wandelwagentje, sportkar, vliegende Hollander, draagzetel, riksja.
delen: wagenstel, voorstel, achterstel, achterdeel, achtergrond, achterkrat, achterhek, onderstel, koetswerk, carosserie, koetsbak, vaste bak, losse bak, kipbak, laadbak, laadkist, hoekstijl, wagenladder, zijladder, wrijfplaat, rong, rongstok, wagenkap, wagenhuif, wagenzeil, kap, huif, wijte (Zn.), karrekleed, hemel, hoekkeperspant, hoekspant, uitzetijzer, koetsraam, kijkvenster, portierglas, portier, bokraam, micaruit, trede, voettrede, optrede, bok, bokzitting, boksteunsel, bokkleed, achterbank, kattebak, schemel, achterwagenkist, caisson, spatkleed, spatlap, slijkleer.
wagendissel, disselboom, dissel, karreboom, gaffeldissel, lamoen, lemoen, treme, zwengelhout, zwenghout, zwengel, voorzwengel, haamhout, haamschijd (Zn.), halshout, harnas, disselbout, zwengelhout, disselhaak, disselnagel, disselpin, disselboomriem, disselriem, lamoenstok, bloktong, zwikhout, wrijfhout, streng, strengkoker, strengleder, krat, stel, zijberd (Zn.), wagenboom, boom, teers, burrie (Zn.), schamel, langwagen, langboom, trekknuppel, staanplank, achterhout, draagveer, wagenketting, spanlijst, spanlijsthout, wagenstut, licht, wagenas, as, askom, asarm, wielas, horens der kar, luns, damschijf, karrewiel, karrad, wiel, rupswiel, voorwiel, voorrad, achterwiel, achterrad, wielbasis, dom, naaf, aaf, speek, speekhout, wagenlens, lens, radstand, velg, veiling, wielbesiag, hoepel, wielband, band, gummiband, kam, schoen, wagenwip, slikbord, spatbord, spatscherm, wagensmeer, remketting, radsparre, aanhaakvork, aanhaakketting, aanhangwagenkoppeling.
handberrie, kruizeel, hangzeel, hennepzeel.
zweepkoker, zweep, voermanszweep, koetsierszweep, staatsiezweep, boogzweep, kletsoor, djakke (Zn.), rijzweep, pitse, karvats, snoer, zweepkoord, zweepsnoer, zweeptouw, klapkoord, klaptouw, zweepslag.
rijtuigmaatschappij, rijtuigfabriek, afspanning, wagenpark, wagenschuur, wagenhok, wagenhuis, karhuis, karkot (Zn.), karreschuur, posthuis, koetshuis, slepersstal, sleperij, sleperswerk, slepersbedrijf, slepersgeld, wagenschouw.
rijtuigfabrikant, huurhouder (Zn.), karreverhuurder, voerman, stalhouder, aanspanner, arriero, postmeester, voerman, wagenmeester, koetsier, aapjeskoetsier, automedoon, huurkoetsier, karredrijver, palfrenier, postiljon, postrijder, rijknecht, sadovoerder, snorder, sleper, slepersknecht, natiegast, wagenmaker.
Adjectief: tweewielig, tweewield, driewielig, driewield, vierwielig, vierwield, gestroomlijnd, gebufferd, kipbaar, slipvrij.
Werkwoord: een wiel steken, een rad aansteken, lunzen.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Rijtuig
betekenis & definitie