Naamwoord: rijstbouw, rijstcultuur (..kuituur), rijstoogst, padieoogst, rijstblok, ani-ani, rijstveld, sawah, tegelan, gaga, ladang, gaba.
Grassenteelt
Werkwoord: het land aan gras leggen, maaien, doormaaien, afmaaien, wegmaaien, gladmaaien, oogsten, bloten, grasmaaien, zichten, afzichten, afteilen, iem. op het mat komen, pikken, afpikken, stoppelen.
hooi winnen, hooien, doorhooien, zwelen, hooi spinnen, opperen, aanopperen, huikelen (Zn.), hooi aanmaken, - klampen, opsteken, gaffelen, woelen, hooi afsteken, - ponderen, - spitten, het hooi broeit, verbroed.
graan opbinden, opbossen, schoven, garven, aan schoven binden, stuiken, dorsen, vlegelen, afdorsen, uitdorsen, afbaarden (Zn.), uitslaan, geselen, afgedorst hebben, uitdorsen, aren lezen, zanten (Zn.), schrooien, wannen, afwannen, krenselen, het koren omzetten, het graan op de halm verkopen.
Adjectief: hooiachtig, stroachtig, strooien, grasrijk, graanrijk.
Naamwoord: graanbouw, korenbouw, graanproduktie, weidebouw, hooibouw, hooiwinning, dagmaat, grasverpachting, haverteelt, graanhandel, korenhandel, graanmarkt, korenmarkt, grasveiling, graanveiling.
oogst, graanoogst, haveroogst, maaiing, afzichting, zijdesteek, oogsttijd, maaitijd, hooitijd, oogstweer, maaiweder, oogstlied, maaigeld, maailoon, grasjaar, hooijaar, korenjaar, dorsing, dors, gedors, dorstijd, drieslag, vlegelslag, voorslag.
grasoogst, hooioogst, gemaai, gras, heelgras, hooigras, hooi, voorgras, nagras, achtermade, nagewas, nasnede, nahooi, hefsthooi, toemaathooi, toemaat, etgroen, etgras, ethooi, hooi van de eerste (tweede) snede, broekhooi, buitendijks hooi, zweel, kuilgras, hooiopper, opper, hooitas, huikeling, heukeling (Zn.), hooiberg, kaakberg, hooiklamp, hooimijt, hooistapel, hooischelf, vim, rook, hooirook, staal, hooivak, hooibroei, antigraszout.
korenoogst, graanveld, graanland, graanakker, korenveld, korenland, korenhalm, korenpijl, korenaar, korenhauw (Zn.), aareind, graankorrel, korenkorrel, graanvlokken, graanschoof, korenschoof, schoof, korengarve, garf, garve, bos, band, graanopper, stuik, hok, mandei (Zn.), tas, graanmijt, korenmijt, havermijt, staal, korenberg, zaadberg, stoppelblootveld, korenstoppel, stoppel, stoppeleind, aardeind, stoppelbrand.
stro, halmstro, gerstestro, haverstro, roggestro, bandstro, paljas, strohalm, strootje, strobos, strobundel, aarbussel (Zn.), gelei (Zn.), strowis, glui, stroband, rijsband, hakstro, strohaksel, haksel, kaf, korenkaf, korenhulzen, haverkaf, vloerafval, krens (Zn.), blees.
zemelmeel, kornel, zetmeel, graan, gezolderd koren, zaad, zante (Zn.), zaaigraan, zaaikoren, raapgraan, broodkoren, uitzaad, wintergraan, winterkoren, zomergraan, zomerkoren, zomerrogge, zomertarwe, vurig koren, brandkoren, brandig koren, geschroeid koren, brandaar, vuur, roest, brand, zwad.
grasmaaier, maaier, afmaaier, hannekemaaier, pikker, hooier, hooiboer, hooipeiler, hooibinder, -ster, hooisteker, graanhandelaar, korenhandelaar, graanmakelaar, korenfactoor (..faktoor), graanfactoor (..faktoor), graankoper, korenkoper, korenopkoper, graanmaaier, korenmaaier, korenpikker, schovenbindster, bindster, strobinder, -ster, schrooier, korendorser, dorser, korenschieter, korenwanner, korenzifter.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Rijstbouw
betekenis & definitie