Werkwoord: het woord vragen (krijgen), het woord nemen, het woord opnemen, het woord voeren (hebben), spreken, een redevoering houden, moeten afdraaien, voor de leeuwen gegooid worden, optreden, hamerslag houden, op het tal staan, voorspreken, voordragen, verhandelen, lezing houden, lezen, redevoeren, zijn woordje kunnen doen, goed bij de rede zijn, in het vuur van zijn rede zijn, afvuren, afsteken, iets ten beste geven, een oud paard van stal halen, toosten, de gezondheid van iem. instellen, een lijkrede houden, een dode toespreken, voor de vuist spreken, improviseren (..zeren), extemporeren, oreren, peroreren, harangeren, speechen, reciteren, declameren (deklam...), acteren (akteren), met armen en benen slaan (zwaaien), papillotteren, voor stoelen en banken spreken, voor de muren spreken (Zn.), voor doven prediken, in de woestijn preken, aanheffen, op de voorgrond stellen, preambuleren, van zijn onderwerp afraken (afdwalen), op bijwegen geraken, uit het vaarwater geraken, divageren, voet bij stuk houden, bij de tekst blijven, een rede afkorten, vast raken, het boekje kwijt zijn (Zn.), een tamme redevoering houden, veel spreken maar weinig zeggen, voor de galerij spreken, hij zou iem. van zijn stoel afpraten.
iem. het woord geven (verlenen), iem. het woord afnemen (afsnijden).
Adjectief: welsprekend, welbespraakt, rederijk, redekundig, eloquent (elokwent), emfatisch, retorisch, oratorisch.
Naamwoord: toespraak, alloquium, aanspraak, voordracht, slepende voordracht, voorlezing, lezing, leesavond, leesbeurt, rede, gebonden rede, een bezielende (geharnaste, hoogdravende, snorkende, striemende) rede, redevoering, allocutie, declamatie (dekl...), reciet, recitatie, discours, oratie, woordje, extempore, extemporeetje, speech, toast, tafelrede, tafelspeech, langnat, holle frasen (frazen), causerie, propoost, tirade, troonrede, intreerede, maiden-speech, tijdrede, troostrede, lofrede, panegyriek, feestrede, afscheidsrede, afscheidspreek, gelegenheidsrede, gedachtenisrede, gedenkrede, spotrede, lijkrede, grafrede, kanselrede, preek, sermoen, homilie, inwijdingsrede, gerechtelijke rede, verdedingingsrede, bewijsrede, klemrede, klemwoord, boniment, parlementaire rede, politieke rede, openingsrede, voorafspraak, proloog, adres van antwoord, slotwoord, een rede vol sprongen.
exordium, voorrede, inleiding, proloog, préambule, t(h)esis, voorstel, hoofdstelling, propositio, indeling, divisio, corpus orationis, het midden, voorbereiding, bewijsvoering, weerlegging, toepassing, slotrede, narede, peroratie, epiloog, eindspreuk, paranese, aanknoping, aanknopingspunt, aanhechtingspunt, spreektijd.
wijze van voordragen, voordracht, dictie (diktie), recitatie, spreekbeurt, zeggingskracht, nadruk, klem, emfase, knaleffect (..eflfekt), preektoon, afwijking, uitweiding, uitstapje, digressie, divagatie, intermezzo.
welsprekendheid, redekunde, redekunst, voordrachtkunst, redenaarsgave, redenaarstalent, redeneerkunst, eloquentie (elokwentie), retorica (retorika), homiletiek, suada, baliewelsprekendheid, kanselwelsprekendheid, fraseologie (fraz...), gouden appelen op zilveren schalen.
woordvoerder, taalvoerder, tolk, verhandelaar, spreker, sprekerd, redenaar, orateur, redekunstenaar, kunstredenaar, voordrachtkunstenaar, diseuse, lofredenaar, feestredenaar, volksredenaar, een spreker van lange adem, een advokaat, orator, retor, declamator (dekl...), declamatrice, conferencier, causeur, homileet, speaker, fraseur, frasenmaker (frazen...), boniseur, rapporteur, rederijker, retrozijn, rederijkerskamer, kamer van retorica (..ka), spreekkoor.
spreekgestoelte, redenaarsgestoelte, tribune, kat(h)eder, bema.
Spreekwoord: het is het hart dat welsprekend maakt; een rede op zijn pas gesproken, is als gouden appels in zilveren schalen.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Redevoering
betekenis & definitie