Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Oog

betekenis & definitie

Naamwoord: gezichtsorgaan, gezichtszintuig, gezichtswerktuig, enkelvoudige ogen, samengestelde -, rechteroog, linkeroog, oog, kluisgaten, kijker, oogappel, kinneken (Zn.), zwarte ogen, blauwe -, bruine -, grijze -, diepliggende -, diepe -, holle -, gezonken -, zwemmerige -, siepoog, soepoog, loopoog, ogen als tafelborden, die-

venogen, gazelleogen, geiteoog, katogen, keuogen, schapeogen, kalfsogen, puilogen, bolle ogen, schelvisogen, kabeljauwsogen (Zn.), muisogen (Zn.), kunstoog, glazen oog, glasoog.

paardeogen, harlekijnsoog, facettenoog, puntoog, oogvoeler.

oogholte, orbita, oogkas, kas, onderkom, winkel, oogholte, oogzenuw, oogvlies, oogrok, conjunctiva, oogwit, het wit, kroontje, wolkje, hoornvlies, nagelvlies, regenboogvlies, straalband, straalvormig lichaam, haarkrans, oogbal, oogbol, oogappel, de appel, kirstallens, lens, iris, pupil, achterste oogkamer, glasvocht, glasachtig lichaam, glaslichaam, glasachtig vlies, glasvlies, voorste oogkamer, kamerwater, waterig vocht, vaatvlies, adervlies, pigmentkorreltjes, druifvlies, netvlies, retina, gele vlek, blinde vlek, gezichtszenuw, oogspier, katrolzenuw, katrolspier, ooglid, het lid, oogscheel, scheel (Zn.), bovenooglid, onderooglid, ooglidspleet, ooglidspier, ooghoek, oogrand, ooghaar, ooghaartje, pinkhaar, oogpinker, pinkers, wimper, oogwimper, bovenwimper, bindvlies, oogbindvlies, traanswerktuig, traanklier, traanbuis, traanpijp, traankanaal, traangroeve, traan

punt, traanstip, traanheuvel, traanzak, neustraanzak, traanvocht, traanmeer, traanzee, oogas, blauwe kringen om de ogen, wallen onder de ogen, oogzak, kraaiepootjes, wenkbrauw, brauw (Zn.), wenkbrauwboog, wenkbrauwspier, ruimte tussen de wenkbrauwen, oogvlekjes, oogstippen, facetten, bijogen, kristalstaafjes, wenkvlies, teugel.

een grootoog, kraaloog, spleetoog, blauwoog, bruinoog, roodoog, zwartoog, éénoog, éénogige, scheeloog.

Adjectief: geoogd, grootogig, hologig, spleetogig, bruinogig, groenogig, glasachtig, éénogig, tweeogig, drieogig.

Werkwoord: ogen hebben gelijk lantaarns (kanonballen) (Zn.), de ogen puilen hem uit gelijk die van een gepijnde rat (Zn.).

< >