Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Onweder

betekenis & definitie

Naamwoord: elektro-meteoren, donderlucht, donderzwart, donderweer, zwaar weder, onweer, onweder, weder, geweerte (Zn.), donder, noodweder, bang weer, donderbui, dondervlaag, weerlicht, heilicht (Zn.), gebliksem, geweerlicht, bliksem, bandbliksem, bolbliksem, bliksemlicht, bliksemvuur, bliksemstraal, bliksemflits, bliksemschicht, vuurstraal, flitslicht, flits, licht, hemelvuur, sint-elmusvuur, ijllicht (Zn.), donder, gedonder, bliksemslag, donderslag, donderknal, weerslag, terugslag, ratelslag, bliksemgevaar, bliksemschade, bliksembuizen.

bliksembeveiliging, bliksemafleider, afleider, donderleider, donderroede, opvanger, afleiderstang, loodrechte stang, spits, luchtgeleiding, grondverbinding, kooisysteem.

Adjectief: onweerachtig, donderachtig.

Werkwoord: er is donder aan de lucht, onweren, een onweer komt opzetten, heilichten (Zn.), weerlichten, bliksemen, lichten, flikkeren, vuren (Zn.), heien, doorbliksemen, de bliksem slaat door, donderen, knallen, ratelen, rollen, rommelen, grommelen, ze zijn boven aan ’t kegelen, de bliksem slaat in, inbliksemen, uitdonderen, bedaren, de bliksem afleiden.

Spreekwoord: als ’t onweert in het kale hout, volgt een voorjaar, guur en koud; donder in het dorre hout, dat geeft een voorjaar, schraal en koud; donder in het dorre hout, maakt drie (zes) weken guur en koud; donder in het dorre hout maakt de zomer nat en koud; al is de donder nog zo kloek, hij brengt de wind weer in zijn hoek.

.

< >