Onsmakelijk. - Zuur

betekenis & definitie

Adjectief: onsmakelijk, wansmakelijk, weerzinwekkend, walgelijk, braakwekkend, muf, duf, vaats, vatvuil, kantig, kant, garstig, gemarineerd, beschimmeld, bedorven, verschaald, goor, goorachtig, lebbig, ongesuikerd, zuur, zurig, zuurachtig, acidiofiel, zoetzuur, zuurzoet, zerpzoet, inzuur, zuurvrij, sterk, straf, wrang, overwrang, kroppig, zerp, scherp, rins, slee, sleeuw, muffig, ransig, rans, spekkig, rens, rijns, azijnachtig, wreed, eggerig, bitter, bitterig, inbitter, overbitter, bitterachtig, zo bitter als roet, zo bitter als gal, galbitter, galsterig, brandig, alsemachtig, rokerig, rookachtig, ingemaakt, ingelegd, ad nauseam usque.

Werkwoord: slecht smaken, wringen (Zn.), strijden, zuur worden, zuren, aanzuren, verzuren, goren, invreten, inbijten, bijten.

Naamwoord: mufheid, garstigheid, Zuurheid, aciditeit, bitterheid, landsmaak, aardsmaak, rooksmaak, roetsmaak.

bijtmiddel, bijtvocht, bijtwater, mordant, zuur, acidum, zuurtje, amandelzuur, bamsteenzuur, boorzuur, appelzuur, boterzuur, knalzuur, melkzuur, oliezuur, suikerzuur, zoutgeest, zoutzuur, zwavelzuur, vitriool, azijnzuur, azijn, houtazijn, bierazijn, kruidazijn, loodazijn, wijnazijn, frambozenazijn, moutazijn, bitter, gal, edik, alsem, acetaten, loodacetaat, loodsuiker, aceton.

Causatief: zuur maken, zuren, aanzuren, verzuren, goren, azijnen, inmaken, in azijn zetten, marineren, bitter maken, verbitteren, kruiden.

azijnmakerij, azijnfabricage (..kage), azijnstokerij, azijnbereiding, azijngisting, azijnfabriek, azijnvormer, azijnmoer, hopbitter, azijnmeter, azijnweger, acetometer, acidimeter.

azijnfabrikant.

Spreekwoord: bitter in de mond, maakt het hart gezond; zout en zuur krenkt de natuur.