Adjectief: onduidelijk, onklaar, duister, bedekt, vaag, algemeen, dof, doffig, nevelig, schimmig, nevelachtig, abstruus, onopgehelderd, onomschreven, onnadrukkelijk, onopvallend, zo helder als koffiedik, samengesteld, verward, dubbelzinnig, tweeledig, twijfelachtig, twijfelzinnig, douteus, ingewikkeld, raadselachtig, orakelachtig, geheimzinnig, onmerkbaar, onnaspeurbaar, onnaspeurlijk, onkenbaar, onherkenbaar, onbegrijpelijk, onbegrijpbaar, onverstaanbaar, onvatbaar, onpeilbaar, ondoordringbaar, ondoorgrondbaar, ondoorgrondelijk, onvertaalbaar, onopgelost, ongeweten, inexplicabel, duizelend, hoofdbrekend, enigmatisch, kabbalistisch, equivoque, ambigu, gevoileerd, impopulair, tortueus, impenetrabel, indissolubel.
Werkwoord: onduidelijk zijn, een onbeschreven blad zijn, dat is helemaal niet te begrijpen, daar zit (schuilt, steekt) wat achter, dat laat zich niet denken, vervagen, doezelen, sluimeren, niet weten waar men heen (naartoe) wil, daar is kop noch staart aan te vinden, daar is geen kop aan te krijgen (Zn.), daar is geen touw aan vast te knopen, dat is de winkel van vrouw Gordijn, dat kan hond noch kat verstaan, daar kan geen jood uit wijs worden, daar kan de duivel niet uit geraken (Zn.), het is me een zaakje.
Naamwoord: onklaarheid, onduidelijkheid, bedektheid, vaagheid, algemeenheid, duisterheid, verwardheid, dubbelzinnigheid, tweeledigheid, twijfelachtigheid, ingewikkeldheid, raadselachtigheid, onkenbaarheid, onbegrijpelijkheid, onverstaanbaarheid, onvatbaarheid, onpeilbaarheid, obscuriteit (obsku...), enigma, equivoque, ambiguïteit, impenetrabiliteit, algebra, abracadabra, Luikerwaals, Latijn, Hebreeuws, Chinees, een duistere zaak, drempelwoord.
Causatief: in raadselen spreken, benevelen, verduisteren, verblinden, blinden, tekstverdraaien, compliceren (kom...), ergens een hutsepot van maken.
beneveling, verduistering, verblinding, tekstvervalsing, tekstverdraaiing.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Onduidelijk
betekenis & definitie