Adjectief: nodig, benodigd, noodzakelijk 83, noodwendig, hoognodig, broodnodig, onmisbaar, allernoodzakelijkst, gevraagd, onontbeerlijk, indispensabel, essentieel, eerst, onbezorgd, onvoorzien, aanwezig, voorradig.
Werkwoord: iets nodig hebben, iets van node hebben, iets groot nodig hebben, iets behoeven, hoeven, eisen, vereisen, vandoen hebben, behoefte hebben aan, iets nodig vandoen hebben, niet buiten iem. (iets) kunnen, er niet langs kunnen, er niet buiten kunnen te, niet zonder kunnen, verlegen zijn om, doodverlegen zijn om, missen, gemissen (Zn.), vermissen, ontberen, derven, met iets onthand zijn, in voorraad hebben, in petto hebben, iets achter de hand hebben, hebben liggen, hebben inliggen (Zn.).
zich aanschaffen, zich verschaffen, zich voorzien van, zich wapenen met, voorraad opdoen, de voorraad verversen, opslaan.
van node zijn, in het rijm te pas komen, horen, er kruipen veel... in, het komt op... aan, het is zaak te..., als de nood aan de man is (komt), als het nood doet (Zn.), als het er op aankomt, ten einde zijn, ontbreken, falen, schelen, mankeren, het hapert hem aan..., ’t hooi is op en de koe is dood.
Naamwoord: noodzakelijkheid, noodwendigheid, nood, nooddrang, nooddwang, benodigdheid, het nodige, zakelijkheid, vereiste, het vereis, behoefte, rekwisiet (requisiet), urgentie.
tekortkoming, ontbering, behoefte, gemis aan, gebrek aan, derving, nooddruft, hongersnood, penurie, penarie.
hulpmiddel, voorwerpen van verbruik, verbruiksartikelen, verbruiksgoederen, omboei, behoeften, een must, schrijfbehoeften, tekenbehoeften... enz., levensbehoeften, levensbenodigdheden, bestaansmiddel, bestaan, uitrusting, wapening, voorraad, het aanwezige, provisie, wintervoorraad, winterprovisie, opslag, grondstof, materiaal, materieel.
Bijwoord: bij mangel van, bij gemis van, van node, vandoen (Zn.), desgevorderd, desgevraagd, desgewenst, in voorraad, in petto, en dépot.
Causatief: iem. van iets voorzien, iets ter beschikking stellen, iets in beschikbaarheid stellen, iem. ruim baan geven, aanbieden, bezorgen, leveren, verschaffen, laden, uitrusten, toerusten, inspannen, bevoorraden, provianderen, equiperen, in iemands onderhoud voorzien, onderhouden.
aanschaf, terbeschikkingstelling, bevoorrading.
Spreekwoord: eerst het nodigste en dan het allernodigste; rijken en armen ontmoeten elkaar; het is kwaad grijpen zonder handen; het is kwaad knijpen zonder vingers; zonder vingers is ’t kwaad te nijpen, zonder lippen is ’t kwaad te pijpen; zonder nat is ’t kwaad te slijpen, zonder handen is ’t kwaad te grijpen; als je geen hand hebt, kun je geen vuist maken; wie geen gezicht heeft, kan niet lachen; men kan niet uit het venster kijken, als men geen hoofd heeft; men vangt geen vis in de lucht; wie vis wil vangen, moet in geen droog meer zoeken; met kwaad tuig is het kwaad werken; in een lekke boot is het slecht zeilen; met korte riemen is het moeilijk stroomopwaarts te roeien; zon
der touw is het kwaad hijsen; een groot schip heeft grote zeilen nodig; grote vogels, grote veren; die schuit noch paard heeft, kan geen vrachten laden; men kan geen brood bakken zonder meel; ’t is moeilijk koeken bakken zonder vuur of vet; het is kwaad brij maken van water alleen; men kan geen varken met zemelen mesten; van weinig laken kan men geen grote mantel maken; één alleen kan geen rondedans maken; daar behoort méér tot de dans dan een paar dansschoenen; daar behoort méér tot een ruiter dan twee benen op een paard te werpen; men kan van een varkensoor geen fluwelen beurs maken; men kan geen goede pijl van een varkensstaart maken; men kan van een vossestaart geen trompet maken; zonder hop kan men geen bier brouwen; men kan geen wijn opdoen zonder fust; om hazepeper te maken moet de kok een haas hebben.
als er geen water meer is, kent men de waarde van de put; wanneer de put ledig is, weet men wat het water kost; men kent verloren geld en goed maar eerst wanneer men ’t missen moet; de koe weet niet waartoe haar de staart dient, voor ze die kwijt is; op reis leert men zijn vrienden kennen; het hof zal naar geen ezel vragen, dan als er zakken zijn te dragen; ’t is een man als David, had hij maar een harp.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Nodig
betekenis & definitie