Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Neerslag

betekenis & definitie

Naamwoord: neerslag, dauwvorming, hydrometeoren, hydrosfeer.

dauw, dauwdruppel, morgendauw, hemeldauw, zonnedauw, rijp.

regen, regenlucht, water, sop, saus, regenwater, hemelwater, nat, bamisregens, bamisweer, regendroppel, regendruppel, regenvlaag (Zn.), regenbui, frontbui, gurze (Zn.), een schip met zure appels (Zn.), landregen, morgenregen, avondregen, voorjaarsregen, lenteregen, zomerregen, zomervlaag, zomerbui, najaarsregen, najaarsbui, wintervlaag, stofregen, motregen, mot, miezelregen, drensregen, druilregen, gezabber, mistregen, smokkelregen (Zn.), luizenregen, sneeuwregen, malse regen, blaasjesregen, d*chte regen, felle regen, plasregen, kletsregen, kletsbui, pletsregen (Zn.), dresregen (Zn.), stortregen, slagregen, slagwater (Zn.), stortbui, gietbui, plensbui, regenvloed, regenstroom, wolkbreuk, avalanche, travaat, equinoctiaalregen (ekwi...), bloedregen, kermis in de hel, duivelskermis (Zn.), kippetjeskermis.

hagel, gehagel, hagelkorrel, hagelkern, hagelsteen, hagelklomp, stofhagel, hagelvlaag, hagelbui, hagelslag, hageljacht, hagellucht, hagelvorming, hagelschade.

sneeuw, ongerepte sneeuw, bloedsneeuw, sneeuwlucht, poedersneeuw, stofsneeuw, motsneeuw, krotsneeuw, dwarrelsneeuw, driftsneeuw, poolsneeuw, sneeuwvlok, sneeuwkristallen, sneeuwfiguur, sneeuwklomp, sneeuwbui, sneeuwvlaag, sneeuwstorm, sneeuwjacht, jachtsneeuw, buran, sneeuwstorting, sneeuwval, lawine, sneeuwlawine, stuiflawine, blizzard, sneeuwwater, sneeuwslijk, sneeuwmodder, kunstsneeuw.

regenhoek, regengat, regentijd, regenseizoen, regenmaand, regendag, regenval, regenhoogte.

regenscherm, regenschut, parapluie, paraplu, spuit, besteedster, naaldparaplu, tompouce, paraplustok, paraplukruk, parapluknop, paraplubalein, coulant.

Adjectief: dauwachtig, regenachtig, druilig, druilerig, mottig, motterig, kledderig, zeurig, miezig, miezerig, buiig, natachtig, nattig, nat, kletsnat, regenarm, sneeuwachtig, sneeuwig, sneeuwen.

Werkwoord: dauwen, bedauwen, het weer druilt, de zon haalt water, regenen, sprenkelen, stofregenen, motregenen, motten, miezelen, miezeren, zabberen (Zn.), afsabberen (Zn.), doorregenen, dreinen, het dauwt knapjes aan, wat afregenen, sausen, dik saus krijgen, het regent pieken, het regent maar in één streep, pijpestelen regenen, oude wijven regenen, het regent dat het giet, gietregenen, pletsen (Zn.), plasregenen, plassen, stortregenen, het regent bakstenen, het regent alsof het met emmers (bakken) van de hemel wordt gegoten, het is of de hemelsluizen open staan, de regen valt bij stromen neer, afregenen, beregenen, besausen, inregenen, onderregenen, het regent gras, een nat pak halen, natregenen, verregenen, uitregenen, uitbuien, bedaren, God regent over.

hagelen, stofhagelen, doorhagelen, behagelen, inhagelen, verhagelen, afhagelen, ze zijn aan ’t erwten zaaien (Zn.).

sneeuwen, vlokken (Zn.), stofsneeuwen, doorsneeuwen, besneeuwen, bijsneeuwen, oversneeuwen, insneeuwen, ondersneeuwen, het sneeuwt dicht, er viel een pak sneeuw, de engelen schudden hun beddeken uit, de sneeuw balt aan.

Spreekwoord: ’s avonds ’t luchtje rood, ’s morgens water in de sloot; kruipt de zon in een nest, dan regent het ’s anderendaags zijn best; een grote zon en bleek van schijn, dat zal zowaar een regen zijn; een waterige zon en bleke maan kondigen meestal regenweer aan; kring om de zon geeft water in de ton; rood om de zon, regen in de ton; morgenrood, water in de sloot; des morgens de lucht rood, des avonds water in de sloot; regenboog tegen nacht, is water in de gracht; regenboog in de morgen, kunt gij tegen regen gaan zorgen.

nieuwe maan met donkere vlekken kan tot bewijs van regen strekken; bij nieuwe maan noordenwind, brengt regen gezwind; een kring om de maan, regen komt aan; een kring om de maan, dat kan nog gaan, maar een kring om de zon geeft water in de ton.

hebben de wolken ’s morgens rode randen, altijd is er wind en nats voorhanden; schaapjes aan de hemelbaan duiden wind en regen aan; heden schupjes, morgen drupjes; des morgens bergen, des avonds water; mist na regen brengt geen zegen.

als ’t regent uit het oosten, regent het zonder vertroosten; regen uit het oosten, acht en veertig uren zonder vertroosten; oostenwind met regen duurt drie dagen, zes of negen; de wind in het zuiden is water voor de puiden; zuidwest, regennest; wind in de nacht, water in de gracht; wanneer de rook naar de aarde slaat, is ’t zeker dat het regenen gaat; veel wind, weinig regen.

keert de kat haar aars naar ’t vuur, wind en regen, koud en guur; als de slakken kruipen gaan, dan is ’t met ’t mooie weer gedaan; als de slakken en padden kruipen, zal het zeker spoedig druipen; de padden 'wijzen regen aan, ze zijn des avonds op de baan; als de kikvors kwaakt, vast regen naakt; als de kippen schuilen gaan, houdt de regen zelden aan; als de hoenders kakelen lang en goed, zal het regenen in overvloed; als de haan zingt op de polder, is ’t mooi weer op de zolder; het kraaien van de haan kondigt wind en regen aan; duikt en snatert de gans, dan is er voor regen kans; als de specht lacht, regen verwacht; als de specht roept: giet, giet, bedriegt hij u niet; zingt de vink in vroege morgenstond, wis en zeker regen hij verkondt; als de kwakkels lustig slagen, spreken wij van regendagen; als de kwartel rusteloos slaat, weet dat ’t spoedig regenen gaat; als de zwaluwen scheren over water en wegen, dan komt en blijft er wind en regen; als de bijen naar huis toe vluchten, zit er regen aan de luchten; als niet de bij haar korf verlaat, maakt zeker dan op regen staat; als de muggen dansen gaan, dan is ’t met regenen gedaan; stekende vliegen, dat kan niet liegen, voorspellen regen allerwegen; is ’s avonds laat de spin te been, ’t zal regenen, ’k wed tien voor een.

als ’t regent en de zon schijnt, is ’t kermis in de hel; als ’t regent is ’t onweer gebroken; in de zomer oij vlagen, in de winter bij dagen; hoe harder dat het regent, hoe gauwer ’t is gedaan; regen vóór acht uren zal de hele dag niet duren; een dag is nooit zo nat, of de zon schijnt altijd wat; er is geen dag zo kwaad, of de zon schijnt vroeg of laat.

sneeuw op slik geeft ijs dun of dik; sneeuw op slik is de derde dag dik; als de sneeuw valt in het slik, vriest het altijd, dun of dik; vdlt de sneeuw in het slijk, binnen drie dagen een harde dijk; modder en sneeuw op de wegen, brengt vorst te wegen; sneeuw op natte grond vriest terstond; valt de eerste sneeuw in de nattigheid, houdt u voor de winter bereid; als de regen komt, is de sneeuw bedorven.

< >