Adjectief: onveilig, onbewaakt, onbeschut, onbeschermd, onverzekerd, waarloos, ongastvrij, zorglijk, onrustwekkend, onrustbarend, bedenkelijk, gevaarlijk, gemeengevaarlijk, staatsgevaarlijk, levensgevaarlijk, doodsgevaarlijk (Zn.), kritiek, alarmistisch, hachelijk, benard, veeg, misselijk, zwaar, kwaadaardig, boos, gewaagd, riskant (risquant), glibberig, halsbrekend, periculeus (perikuleus), p(e)rijkeleus (Zn.), hazardeus, explosief, reddeloos, onredbaar.
Werkwoord: gevaar dreigt, gevaar smeult, ’t vuur smeult onder de as, gevaar gaapt ons aan, ons hangt iets boven het hoofd, het zwaard van Damocles hangt hem boven het hoofd, de lucht is daar niet klaar, het water komt hem aan de lippen, ’t gaat hem als de vlieg om de kaars, zijn hoofd is er mee gemoeid, op het spel staan, zo veeg staan als een luis op een kam, zijn leven hangt aan een zijden draadje, er is look in de meers (Zn.), Holland was in last, er zijn kapers (rovers) op de kust, er zijn haaien op de kust, er schuilt een slang onder, daar schuilt een angel onder (achter), er schuilt een adder in het gras, daar zit een paard in de lucht (Zn.), hier liggen voetangels en klemmen, wij lopen op een vulkaan, infesteren, de lucht vervullen, in de lucht hangen (zitten), ’t is een krank touwtje, ’t is een krakende wagen.
zich in ’t gevaar begeven, zich aan gevaar blootstellen, zich op een gevaarlijk water inschepen, zich exposeren, het er op aan laten komen, ergens een oogje aan wagen, in gevaar verkeren, gevaar lopen te..., kans hebben om te, blootstaan, tussen de haag en de gracht hangen, een gladde aal (paling) bij de staart hebben, op een pad treden, vat op zich geven, wagen, de kans lopen, ergens zijn huid aan wagen, kap en keuvel wagen, over één nacht ijs gaan, zich op glad ijs wagen, op glad ijs staan, zich op een glibberig pad (terrein) bevinden, zich wagen in ’t hol van de leeuw, de leeuw in zijn hol opzoeken, de wolf in de muil lopen, gevaarlijk spel spelen, met vuur spelen, de kat de bel aanbinden, het spits afbijten, in de bocht springen, om de kaars vliegen, zijn naam (leven) op het spel zetten, met zijn leven spelen (spotten), zijn leven in de waagschaal stellen, spotten met de dood, op een vulkaan (een papieren zolder) dansen, tegen twaalf ogen dobbelen, alles op één kaart (teerling) zetten, het al op één zetten, zijn laatste knikker staat in de O, de risico dragen van, veel risico lopen, in de klei rijden (zitten), op de slappe koord dansen, halsbrekende toeren uithalen, proberen op de rug van een tijger te rijden, alle zeilen blank spelen, de stormbal hijsen, de stormklok luiden, er is maar één schrede tussen u en de dood, het gaat zolang als het duurt.
de kaap omzeilen, de kaap te boven komen, de bal keren, aan gevaren ontsnappen, een gevaar afslaan, zich onttrekken, ontwijken, ontgaan, ontkomen, ontduiken, ontsnappen, de ruimte kiezen, de dans ontspringen, door het oog van een naald kruipen, aan hete koorts gelegen hebben, op ’t glazen bruggetje geweest zijn, zijn lijf bergen, het leven er af brengen, zich redden, het vege lijf (zijn huid) redden.
lont ruiken, alarm roepen, alarm kleppen, alarm blazen, alarmeren, amok slaan, alle hens aan dek, er op of er onder, kreupel of koning.
Naamwoord: onveiligheid, bedenkelijkheid, gevaarlijkheid, hachelijkheid, benardheid, misselijkheid, gewaagdheid, struisvogelpolitiek, reddeloosheid, insecuriteit (inseku...), gevaar, zwarigheid, onraad, ontijd, nood, noodtoestand, gasgevaar, luchtgevaar, oorlogsgevaar, lijfsgevaar, levensgevaar, doodsgevaar, doodsnood, een race met de dood, het barnen van de nood, een dubbeltje op zijn kant, een sprong in het duister, een otter in ’t bolwerk, perikel, prijkel (Zn.), risico.
redding, uitkomst, behoudenis, behoud, levensbehoud.
alarm, alerte, luchtalarm, een loos (vals) alarm, alarmtoon, alarmkreet, alarmgeschrei, alarmgeklep, alarmteken, alarmsignaal, alarmsein, alarmschot, noodschot, amoksignaal, hulpgeschreeuw, hulpgeroep, hulpkreet, noodgeschrei, noodkreet, alarmgeroep, alarmgeschreeuw, een veeg teken, een teken aan de wand.
alarmsysteem, alarmtoestel, alarmpeil, alarmfluit, alarmclaxon, alarmtrom, alarmtrompet, alarmtoeter, alarmstang, alarmklok, alarmpistool, alarmkanon, noodteken, noodsein, noodvlag.
alarmverspreider, alarmblazer, alarmist, amokroeper.
Bijwoord: op het gevaar af.
Spreekwoord: die ’t gevaar bemint, zal er in vergaan; blust de vonken vóór de vlam, schut de schapen vóór de dam; de kruik gaat zolang te water tot ze breekt; het kluwen loopt zolang totdat het ten einde komt; het geitje loopt zo dikwijls in de kool totdat het er zijn vacht laat; de mug, die om de keerse zweeft, ’t is wonder zo die lange leeft; die met vuur speelt, verbrandt zich; die zijn hand in ’t vuur steekt, moet gewis zijn vingers branden; die zich tussen vuur en stro zet, brandt geerne; die te dicht bij het vuur zit, brandt de schenen; slaat de hand daar ’t niet brandt; tast geen rood ijzer aan of spuw er op; heet ijzer en molenstenen moet men laten liggen; men kan geen ijzer met handen breken; die met messen speelt, snijdt zich; men tergt de hond zolang totdat hij eens bijt; grote honden is kwaad sarren; kwade honden moet men niet tergen; ontneem de hond niets uit de mond; zwicht u van een hond die niet bast, en van een vrouw die licht krijst; die op het ijs danst, glibbert; hoge klimmers, licht gewond, diepe zwemmers, licht te grond; hoge klimmers, diepe zwemmers sterven zelden op hun bed; kinderen op ’t ijs, zijn zelden wel wijs; die gaat van ’t land op ’t ijs is niet wijs; men moet het kind geen mes in de handen geven; men moet zijn benen tussen geen lopende wagen steken; een snoepende kat wordt licht gevat; die met het katje speelt, wordt er van gekrabd.
men moet een ongeluk geen bode zenden; men moet geen deur openen om een venster te sluiten; die in een glazen huis woont, moet geen stenen op zijn buurmans dak werpen; men moet geen vuur bij het stro brengen; die kegelen wil, moet opzetten; men moet al zijn goed niet aan één schip toevertrouwen; men moet niet alles aan één spijker hangen; als ge de wolf ziet, zoek dan zijn sporen niet; de wolf eet wel getelde schapen; ook de getelde schapen worden door de wolf gevreten; de schapen moeten zich wonderwel voorzien waar de wolf rechter is; slechte herders, vette wolven; de wolf zoekt nog een lam, waar hij het eerste nam; de wolf neemt zijn kans waar, als de hond slaapt; met een benepen kat is het kwaad vechten.
als er brand is, luidt men de grootste klokken; als men een klip boven water ziet, zo kan men ze mijden in ’t zeilen; een drenkeling grijpt zelfs een strohalm vast; die voelt dat hij verdrinkt, houdt zich aan een waterbies vast; als het water iem. in de mond loopt, leert hij eerst zwemmen; stelende katten maken wakkere vrouwen; wie voor de wolf vlucht, loopt dikwijls de beer in de muil; als de nood op het hoogst is, is de redding nabij.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Gevaar
betekenis & definitie