Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Dom

betekenis & definitie

Adjectief: dom, onbegaafd, talentloos, schijnwijs, verstandeloos, geesteloos, achterlijk, armgeestig, zwakhoofdig, zwakzinnig, bekrompen, beperkt, benepen, onbevattelijk, onbegrijpelijk, averechts, bedompt, hersenloos, breinloos, onbenullig, onoordeelkundig, olieslim, dom slim, blind, stompzinnig, afgestompt, stom, botzinnig, bot, lompachtig, lomp, loggeestig, loborig, eendachtig, ezelachtig, uilachtig, suf, sloom, dwaas (Zn.), gek, halfgaar, zot, allerzotst, overdom, overlomp, indom, aartsdom, ezelsdom, oliedom, zo dom als hij groot is, zo dom als een eend (ekster, ezel, gans, kalf, koe, os, otter), dom gelijk wishout, dwaas gelijk een kieken (Zn.), zo dom als het paard van Christus, zo dom als het achtereind van een koe (varken), zo dom als ’t kalfke Mozes, te dom om voor de duivel te dansen, te dom om te helpen donderen, te dom om de kleine appeltjes uit de grote te rapen, te dwaas om kiekens te pluimen (Zn.), impotent, geborneerd, imbeciel, stupide.

kleingeestig, kleinhoofdig, eenzijdig, dun, kortzichtig, kleinsteeds, kleinburgerlijk, kleinmenselijk, kleinzielig, enghartig, enggeestig (Zn.), eng, armhartig, huisbakken, peuterig, pietluttig, krenterig, knijperig, keutelig, keutelachtig, krentenkakkerig, pietluttig.

Werkwoord: langzaam van begrip zijn, verstand met het visspaan gegeten hebben (Zn.), spek gegeten hebben, van de gerstebroden niet gegeten hebben, van de dertig penningen niet gehad hebben, niet van de slimsten zijn, niet goed deeg zijn, niet lekker zijn, niet beters weten, achterlopen, achteruit zijn, geen fonds hebben, een leeg hoofd hebben, niet zwaar wegen, maar op platte kaart varen, een verstand hebben als een garnaal, het hoofd van een garnaal hebben, een kop hebben als een boei, niet veel in zijn mars hebben, hij zal aan zijn verstand niet barsten, geen licht zijn, geen held zijn in, geen heksenmeester zijn, geen hoogvlieger zijn, laag bij de grond blijven, niet over de kerkmuren heen kunnen zien, weinig verdieping hebben, niet hoog timmeren, niet hoog vliegen, het buskruit (het kruit, het poeder) niet uitgevonden hebben, het zit er bij hem niet aan, daar zit niet veel bij, het zit er niet diep, de fijne puntjes zijn er bij hem af, wallen onder de ogen hebben, er uitzien als Piet Snot, op iets staan kijken als een uil op een kluit, zitten als een uil voor een gootgat, op iets staan kijken als een hond op een zieke koe, als een gek staan (zitten) kijken, kijken als een schelvis op het droge, een dom paard berijden, niet meer verstand hebben dan een paard, zo dom zijn als een koe, voorzien zijn van verstand gelijk een gans van een kam, gek genoeg zijn om iets te doen, te gek zijn om alleen los te lopen, te dom zijn om een kieken te pluimen, te dom zijn om voor de duivel te dansen, maar goed zijn om de ganzen te wachten, geen a voor een b kennen, geen aasje verstand hebben, geen drie (tien) kunnen tellen, van dag noch datum weten, noch hot noch haar weten, niet weten wat rechts en links is, van voren (van boven) niet weten dat men van achter leeft, van pomp noch pompstok weten, een zeug voor een tortelduif aanzien, de wereld voor een doedelzak aanzien, om een volmaakte ezel te zijn heeft hij maar een staart nodig, als slimmeke dood is komt hij in zijn plaats.

enge begrippen hebben, maar één boekje gelezen hebben, aan de letter hangen, de grote lijnen uit het oog verliezen, een plank voor het hoofd hebben, niet verder zien dan zijn neus lang is, door (om) de bomen het bos niet zien, dat gaat boven zijn prik, hij kan het ook niet helpen dat de oorlog zo lang duurt.

Naamwoord: klein verstand, garnaleverstand, onverstand, armoede aan geest, bekrompenheid, benepenheid, boerenverstand, hol hoofd, achterlijkheid, averechtsheid, domheid, lompheid, lompigheid, loborigheid, stommigheid, stompzinnigheid, stompheid, sufheid, ezelarij, imbeciliteit, stupiditeit.

kleingeestigheid, eenzijdigheid, kortzichtigheid, kleinsteedsheid, kleinzieligheid, enghartigheid, armhartigheid, kruideniersgeest, krenterigheid, pietluttigheid, filisterij, mesquinerie, esprit de clocher, Holland op zijn smalst.

een zwakhoofd, een grof verstand, een hol hoofd, achterblijver, een kind van Ninive, de armen van geest, onbeduidend gezicht, een bot gezicht, een onnozele hals, weetniet, onbenul, dommerik, dommekracht, domkop, domoor, dotskop (Zn.), aartsdomkop, aartsdomoor, midas, midasoren, botterik, botoor, bothoofd, bottekop, stomkop, stommerik, stommeling, lomperd, lomperik, een schooljongen, een blinde putter, een lichaam zonder ziel, slaper, slaapmuts, klapmuts, soes, kaaskop, babok, beotiër, ajuin (Zn.), zoutzak, knevel, een gloeiende boer (Zn.), heiboer, heiknapper, een domme Joris, Piet Snot, aap, apekop, uilskop, uilskuiken, een domme uil, een knol van een vent, een uil van een vent, botuil, nachtuil, botmuil, schelvis, otter, ezel, een ezel op twee benen, ezelsoor, ezelskop, steinezel (Zn.), steenezel, ezelsveulen, aartsezel, kalf, een kalf van een vent, kalfskop, mutten (Zn.), schapekop, schaapshoofd, schaapskop, os, kuiken, een kieken, een kieken zonder kop, eend, domme gans, ganzegat, gaai (Zn.), hazekop, stomme hond, een onnozel schaap, bok, geit, lut.

letterknecht, kruimelaar, keutelaar, kruidenier, kruideniersziel, hennetaster, proleet, filister, pietlut, krentenweger, krentenkakker, een mietje.

Causatief: verdommen.

Spreekwoord: geen markten zonder ezels; alle ezels heten geen grauwtje; men ziet wel ezels die nooit zakken droegen; men kan hem wijsmaken dat de kat ganzeëieren legt; gekruld (gekroesd) haar, gekrulde (gekroesde) zinnen; lang haar en kort verstand; anders buiten, anders binnen, lang van lokken, kort van zinnen; Davus sum, non Oedipus; men kan van een uil geen valk maken; die tot een koekoek (koe) geboren is, zal de horens niet gemakkelijk ontgaan; die ezel geboren is, moet ezel sterven; die een ezel geboren is, behoudt zijn oren; ezel geboren wordt nooit een paard; die tot geen paard geboren is, moet ezel sterven; men blijft maar één jaar kalf, maar men blijft altijd ezel; het kalf kan een koe worden, maar een ezel blijft een ezel; al kleedt men een ezel in ’t satijn, ’t zal altijd toch een ezel zijn; botten blijven platvis; ledige hoofden hebben zonderlinge gedachten; gekken grijzen niet; twee blinden kunnen malkaar niet geleiden; als de ene blinde de andere leidt, vallen ze beide in de gracht; twee naakten kunnen elkander niet kleden; twee natte zakken kunnen malkaar niet drogen; buffels vangen geen vossen; wat baten kaars en bril, als de uil niet zien en wil; er zijn geen erger doven, dan die niet horen willen; ’t is een slechte hond, die zijn brood pakken laat; lege vaten geven het meeste geluid; lege vaten klinken best; holle vaten bommen het meest; gebroken flessen maken meest lawaai; het slechtste rad maakt het meeste geraas; één penning in de spaarpot maakt meer geraas dan als hij vol is; grote lantaarn, klein licht; kreupel wil altijd voordansen; de grootste kreupelaars willen de grootste sprongen doen; mensen die de minste tanden hebben, kauwen het meest; koeien die meest brullen, geven de minste melk; koeien die loeien zijn zelden goeien; de kleinste honden keffen ’t meest; de nachtegaal moet voor de uil wijken; het is niet de verstandigste kikvors die het hardste kwaakt; wat de vossen niet zeggen, dat zullen de ezels wel weten; de gans blaast wel, maar bijt niet; een holle berg kaatst het geluid terug; hoge bergen zijn dor en mager; in hoge gebouwen zijn de bovenkamers vaak het slechtst gemeubeld; vrouwen hebben lange haren en een kort verstand.

< >