Werkwoord: bedoelen, doelen op (naar), een doel beogen (voor ogen hebben, najagen), iets beogen, op zijn doel losgaan, het kalf bij de kop vatten, dezelfde haas jagen, tot (ten, voor) doel hebben, het aanleggen op, aansturen op, er op uit zijn te, het er op inrichten om, nastreven, munten op, mikken naar, naar iets doen (Zn.), het er om doen, iets met een ergje doen, van plan zijn, van mening zijn, menen te, schikken te (Zn.), spreken van te, ergens aan toe zijn, denken te, gedenken, willen, willens zijn, zoeken te, iets in de zin hebben, iets inhebben, iets op het oog hebben, het oog op iets hebben, iets voorhebben, voornemens zijn te, van zins zijn, in ’t zicht hebben, in ’t schild voeren, in zijn wapen voeren, het er op gezet hebben, met iets zwanger zijn (gaan), het er dik opleggen, ik zal die bal wel spelen, intenderen, intentioneren, viseren (..zeren), de wil voor de daad nemen, het is mij te doen, dat is de bruid waarom gedanst wordt, om iets (iem.) gaan, terechtkunnen, zijn doel bereiken (treffen), de meiboom (de vlag) staat in kap, zijn doel missen (voorbijstreven, voorbijschieten), aan zijn bestemming onttrekken,
aan zijn bestemming beantwoorden.
Adjectief: bedoeld, doelloos, gemeend, intentioneel, gewild, gezocht, doelbewust, geschapen voor, moedwillig, tendentieus, voorbedachtelijk, opzettelijk, onbereikbaar.
Naamwoord: beweegreden, reden, drijfveer, overweging, oorzaak 81, aanleiding, term, stimulans, impulsie, impuls.
bedoeling, zuivere -, onzuivere -, doelstelling, doelbejag, doelbewustheid, bestemming, beoging, bejag, aanleg, strekking, tendens, tendentie, trend, voornemen, opzet, plan, grondplan, ontwerp, tegenontwerp, programma, minimumprogramma, intentie, project (projekt), bijbedoeling, bijgedachte, achtergedachte, bijoogmerk, doel, doeleinde, einddoel, eindbedoeling, eindoogmerk, doelwit, doelpunt, einde, eindpaal, mikpunt, trefpunt, oogmerk, oogwit, voorwerp, buut, dessein, hoofddoel, levensdoel, bijdoel, doelleer.
Bijwoord: zinnens (Zn.), wetens en willens, met opzet, met voorbedachten rade, in koelen bloede, met geleider lage, aan het adres van.
Onrechtstreekse wending: tot bereiking van, te dien einde, ten einde, ten (ter) fine van, daartoe, waartoe, ad hoe, opdat, om, tot, te, alleen maar om.
Spreekwoord: de mens wikt, en God beschikt; in alle dingen moet men op het einde letten; die hem aan ’t roer houdt, zal varen; men kan vaak niet bezeilen wat men bestevent; de gekke komt uit de mouw; iedere kogel heeft zijn bestemming; de ezel slaan en de zak bedoelen; ook de goede wil is te prijzen.
Gepubliceerd op 20-03-2024
Doel
betekenis & definitie