Het juiste woord

Dr. L. Brouwers (1928)

Gepubliceerd op 20-03-2024

Dier

betekenis & definitie

Naamwoord: gedierte, dier, beest, dagdier, nachtdier, tam dier, huisdier, fokdier, rasdier, prijsbeest, wild beest, bakbeest, reuzendier, kolossus, reus, monster, monsterdier, ondier, gedrocht, wonderdier, draak, feniks, griffoen, grijp, leviat(h)an, pelsdier, borsteldier, pantserdier, werkdier, trekdier, tweespan, landdier, wouddier, boomdier, zeedier, waterdier, zeemonster, zeegedrocht, zeespook, zeeschelp, zeehoren, zeekoker, afvaleter, aaseter, groenkauwer, planteneter, bladeter, fytofaag, fructivoren, carnivoren, zoöfagen, monofagen, zoogdier, mastozoön, quadrumaan, quadrupeed, teenganger, zoolganger, halfzoolganger, zoöfiet, wild, standwild, klein wild, grof -, rood -, zwart lopend -, vederwild, wildstand, ongedierte, beestjes, aasdieren, woekerdier, parasiet, woondier, nestparasiet, epizoën, ectoparasieten, endoparasieten, entozoën, hematozoën, krieldiertje, nekton, plankton, aëroplankton.

mannetje, mannetjesdier, hij, rammelaar, repelaar, wijfje, wijfjesdier, zij, moederdier, eenslachtig dier, tweeslachtig dier, hermafrodiet, geslachtloos dier, gebroed, teelt, een jong, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest (Zn.), kalf, aankomeling, vroegeling, jaarling, eenwinter, enter, twenter, bastaard, bastaarddier, bastaardsoort, protist, viervoeter, langpoot.

instinct (instinkt), dierenverstand, beestenverstand, dierentaal, interseksualiteit (..sex...).

Adjectief: dierlijk, beestachtig, gebastardeerd, animaal, dubbelslachtig, plantenetend, grasetend, vleesetend, woldragend, koploos, acefalisch, breedbekkig, viervoetig, achtbenig.

Werkwoord: verdierlijken, parasiteren, beestjes hebben.

verdierlijking, parasitisme, commensalisme, gedaanteverandering, gedaanteverwisseling, gedaantevervorming, dimorfisme, winterrust, winterslaap, zomerslaap, aestivatie.

< >