G archaïsmos; ant. neologisme↗ Lexicale figuur waarbij een hedendaagse term, uitdrukking, vorm, zinswending of spelling vervangen wordt door een oudere of verouderde, bv. nietsdoen > ledigheid. Vocabulaire, morfologie of spelling kunnen daarbij worden aangepast, bv. auto > automobiel, van de > der; wereld > wareld (Bilderdijk); vgl. versteende↗ vorm.
Functies:
1) traditionalisme: Latijnse auteurs als Sallustius en Tacitus formuleren hun lof voor het verleden in archaïserende taal
2) sfeerschepping: Schrijvers van historische romans (bv. Walter Scott, Freytag, Conscience, Drost, Bosboom-Toussaint) gebruiken archaïsmen om het verleden op te roepen
3) plechtstatigheid: Kanselredenaars gebruiken vaak de archaïsmen van de ‘tale Kanaäns’ (hoogdravende domineestaal). Ook ambtenaren, politici en juristen bezondigen zich weleens aan stadhuistaal↗
4) verhevenheid: De sublieme stijl in epos, ode en tragedie wordt gekarakteriseerd door het gebruik van archaïsmen. Tot de opkomst van het modernisme bevatte de dichterlijke taal veel verouderde uitdrukkingen. Zo handhaafde de dichteres Christine D’haen lang de oude spelling
5) ironie: Het gebruik van archaïsmen voor alledaagse dingen werkt komisch. Humoristische auteurs exploiteren dat effect, bv. ‘Tien jaren lang heb ik weerstand geboden aan de verzoeken mijner vrienden om mijne gedenkschriften uit te geven’ (G. Bomans); ‘Ik zoude niet weten hoe’ (Reve); ‘verdwaald in Schiedamse nevelen’ (Carmiggelt)
6) purisme: Als reactie op barbarismen↗ promoten sommige taalzuiveraars oudere termen. Zo diepte Gezelle soms Middelnederlandse woorden op, bv. vermaren (propageren)
Voorbeelden:
N) oorbaar, kerstenen, mitsgaders, ros, sponde, bedstee, zwerk, poëzij; gijlieden, eilaes, altoos, immer, doch, gaarne, ganselijk, bijaldien, deswegen, nauw (nauwelijks), te mijnent (in mijn huis), ’s heren wegen
F) ouïr (horen), coursier (ros), guères (guère: nauwelijks), moult (veel)
E) thou (gij), lo (zie), methinks (me dunkt), oft (vaak), ofttimes (dikwijls), quoth (zei)
D) Fittich (vleugel), weiland (destijds), Hain (bosje); nationaalsocialistische termen als Gau (gouw, regio) of Maid (meisje)