syn. accentverschuiving of accentverplaatsing, syncopering. Prosodische figuur, metrische afwijking in een regelmatig vers.
[1] In metrische poëzie anaclasis↗, verwisseling van kwantiteit tussen twee opeenvolgende lettergrepen.
In de antieke hinkjambe (choliambe) wordt de laatste van zes jamben systematisch vervangen door een trochee of spondee. De Duitse dichter F. Rückert bootst het effect na: ‘Ein Liebchen hatt ich, das auf einem Aug’ schielte’ (Ik had een liefje dat met één oog loenste).
[2] In heffingspoëzie verwisseling van klemtoon tussen twee opeenvolgende lettergrepen. In de renaissance gebruikte P.C. Hooft vaak overen onderbetoning↗. C. Huygens bekritiseerde deze metrische vrijheid. In classicistische verzen was antimetrie een fout. W. Bilderdijk verzette zich in De kunst der poëzij tegen deze versdreun: ‘’t Moest proza zijn in maat; en welk een maat, helaas!/Tuttik, tuttik, tuttak, was ’t eeuwig slofgeraas.’ De Tachtigers pasten geregeld antimetrie toe om een natuurlijk ritme↗ te behouden. In de Engelse pentameter krijgen we vaak een antimetrie in de beginlettergreep: ‘Shall I compare thee to a summer’s day’ (Shakespeare).
Functies:
1) variatie en dynamiek, verbreken van de metrische monotonie, bv. ‘Nydighe Tyt waerom ist dat ghy u versnelt’ (Hooft)
2) expressiviteit, bv. ‘Hij zat in nachtgoed voor het raam en liet/Willoos het hoofd hangen op het kozijn’ (Nijhoff)