Valentiniānus - naam van drie rom. keizers. 1) Val. I (L.
Flavius), zoon van Gratiānus, een Pannoniër, werd in 364 na den dood van Ioviānus keizer en nam zijn broeder Valens tot mederegent voor het O. aan, terwijl hij zelf het W. bleef besturen. Hij had tot nog toe meest in lagere officiersrangen gediend, o. a. in Gallia, onder Julianus; hij was een man van een indrukwekkend uiterlijk, een rechtschapen mensch, een wakker krijgsman, in weerwil zijner gestrengheid bij het leger zeer gezien.
In 367 benoemde hij zijn zoon Gratiānus tot medekeizer voor het W. Hij had veel te doen met de grenzen te beschermen en de invallen der Alemannen, Quaden, Sarmaten, Saksers, Picten en Scoten af te slaan.
Hij versterkte inzonderheid door eene linie van verschansingen de open ruimte tusschen Rijn en Donau. In 375 overleed hij aan eene beroerte te Brigetio in Pannonia.
Hij was een begunstiger der wetenschappen en stichtte scholen.—2) Val. II, zoon van no. 1, geb. in 371, werd bij zijns vaders dood door de hovelingen tot keizer uitgeroepen onder den invloed zijner moeder Iustina, en door zijn halfbroeder, den edelen Gratiānus, bereidwillig als medekeizer erkend.
In 383 werd Gratianus door Maximus (Magnus Clemens) omgebracht, die hem opvolgde onder voorwaarde, dat Italië en Africa aan den twaalfjarigen Val. zouden blijven. Toen Maximus echter ook dezen bedreigde, zond Theodosius de Gr. een leger te hulp onder den Frank Arbogastes, die Maximus versloeg en ter dood liet brengen.
In 392 evenwel bracht Arbogastes ook Valentinianus om, te Vienna (Vienne aan den Rhône), toen de jonge keizer aan de willekeurige handelingen van den heerschzuchtigen Frank paal en perk wilde stellen. Arbogastes plaatste daarop Eugenius op den troon, die echter in 394 bij Aquileia door Theodosius werd verslagen, gevangen genomen en ter dood gebracht, terwijl Arbogastes de hand aan zichzelven sloeg.—3) Val.
III (Flavius Placidus), rom. keizer 425–455 na C., zoon van Constantius III en van Placidia, de zuster van keizer Honorius.
Constantius had zich in 420 door Honorius tot medekeizer laten aannemen, doch was reeds in 421 gestorven, waarna Placidia en haar zoon door Honorius verbannen werden en naar Constantinopel trokken. Toen Honorius in 423 stierf, maakte een der hooge ambtenaren, Johannes, zich van den troon meester.
Ardacurius echter en Aspar, generaals van den oost-rom. keizer Theodosius III, brachten den vierjarigen Val. met diens moeder naar Rome en plaatsten hem op den troon. Placidia werd regentes.
De voornaamste steunpilaar harer regeering was de veldheer Aëtius, die het wankelende rijk tegen Westgothen en Vandalen verdedigde. Sedert 427 leefde Aëtius in hevigen twist met een ander generaal, Bonifacius, stadhouder van Africa.
Het gelukte Aëtius zijn mededinger den voet te lichten, die in 429, door wraakzucht gedreven, de Vandalen onder Geiserik naar Africa riep, waarop aldaar het vandaalsche rijk ontstond. De keizer zelf zag zijn leven lang met onverschilligheid het rijk afbrokkelen en leefde slechts voor zijne uitspattingen.
Gallia, Hispania en Britannia waren reeds onder zijn vader verloren gegaan. In 450, na den dood zijner moeder, werd het west-rom. rijk door de Hunnen bedreigd, doch het gelukte Aëtius, met behulp der Westgothen en Franken Attila bij Châlons-sur-Marne in 451 te verslaan.
Aëtius werd uit wantrouwen in 454 op last van Val. omgebracht, doch reeds in 455 onderging de keizer hetzelfde lot door de hand van Petronius Maximus (z. a.), wiens vrouw hij onteerd had.