Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 18-06-2019

Gratiānus

betekenis & definitie

Gratiānus - (Fl.), geb. te Sirmium in 359 n. C., oudste zoon van keizer Valentiānus I, sedert 367 mederegent en in 375 opvolger zijns vaders in het W. des rijks, terwijl zijns vaders broeder Valens het O. bestuurde (364–378 n. C.).

Gratianus was een veelbelovend jongeling, om zijne zachtheid en reinheid van zeden algemeen bemind. Ausonius, de dichter der Mosella, was zijn leermeester geweest. Afwisselend hield Gratianus zich in Italia en Gallia op, waar hij dan meestal in de civitas Trevirorum (Trier) verblijf hield.

Hij was een ijverig Christen, en hij onttrok aan den ouden godsdienst en de priesters daarvan den steun van den staat. Hij stond sterk onder den invloed der geestelijkheid, vooral van bisschop Ambrosius van Milaan. Hij had te kampen met de Lentienses, een afdeeling der Alemannen, die hij in 378 bij Argentovaria (Argentaria, ten Z. van Straatsburg) versloeg.

In 383 brak in Britannia een opstand in het leger onder Maximus uit en toen deze laatste in Gallië geland was, werd Gratianus door zijn troepen bij Parijs verlaten en op de vlucht te Lyon vermoord.

< >