Thessalia - Θεσσαλία, vroeger ook Hellas, Aeolis, Haemonia, Pelasgia, Pyrrhaea (naar de vrouw van Deucalion) geheeten, lag tusschen Macedonia, Epīrus, Midden-Griekenland en de zee. Het was een land vol schilderachtige natuurtafereelen, zeer geschikt voor veeteelt en paardenfokkerij, vruchtbaar aan olie en wijn, aan geneeskrachtige, maar ook aan vergiftige planten en aan tooverkruiden.
Als oudste bewoners komen o. a. Pelasgen (z. a.) voor, in de vlakte van Larīsa of Larissa, ook Πελασγικὸν Ἄργος geheeten, verder worden als oudste stammen genoemd Myrmidones, Hellēnes, Achaei in Phthiōtis, Magnētes in Magnesia.
Tijdens de volksverhuizing zijn uit Illyria de Thessali, Θεσσαλοί, in de vlakte van den Penēus en zijn bijrivieren ingedrongen, en hebben langzamerhand de oorspronkelijke bevolking onderworpen en tot een soort van heloten onder den naam Penestae, Πενέσται, gemaakt. Later zijn ook de bergstammen, de Perrhaebi, Magnetes en Achaei onderworpen, en soms zijn ook de Dolopes, Aeniānes en Malii van hen afhankelijk.
Thessalia bestond uit de volgende landschappen:1. Hestiaeōtis met Perrhaebia, 2) Pelasgiōtis, 3) Magnesia, 4) Thessaliōtis, 5) Phthiōtis. Het was in verschillende staatjes verdeeld, die samen een bond vormden. Aan het hoofd van dezen bond stond in tijden van oorlog soms een legeraanvoerder, die koninklijke macht had, ταγός of βασιλεύς geheeten. De adel, geharnast en op geharnaste paarden gezeten, vormde eene zware ruiterij; het voetvolk, licht gewapend, bestond uit Penesten. Nu en dan stonden enkele streken, o.
a. het gebied van Pherae, onder tyrannen, doch de thessalische adel, wiens liefhebberij in ridderspelen en strooptochten gelegen was, was te bandeloos en wispelturig, om een monarchalen regeeringsvorm op den duur mogelijk te maken. In Thessalia behooren de mythen te huis van Deucalion en Pyrrha en van de Centauren.