Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 07-06-2019

Terentii

betekenis & definitie

Terentii - rom. geslacht, misschien van sabijnsche afkomst, dat geen andere vermeldenswaardige familie heeft opgeleverd, dan de Varrōnes.—1)

C. Terentius Varro, de zoon van een slachter, die eerst in zijns vaders vleeschhal werkzaam was, maar als voorvechter van de rechten des volks door dit laatste tot verschillende ambten werd verheven en in 216 consul werd. Door zijne onberadenheid verloor hij den noodlottigen slag bij Cannae, waaruit hij zelf ter nauwernood met een gevolg van 70 ruiters ontkwam. Toch betuigde de senaat hem dank, dat hij niet aan het behoud van den staat wanhoopte, en droeg hem in 215 het bevel in Picēnum op.—2) A. Terentius Varro, streed in 184–182 als propraetor zegevierend tegen de Celtiberiërs in Hispania.—3) A. Terentius Varro werd in 75 aangeklaagd wegens afpersingen, in Asia gepleegd en had zijne vrijspraak slechts te danken aan de schaamtelooze wijze, waarop zijn verdediger en bloedverwant, de redenaar Q. Hortensius Hortalus, de rechters omkocht. Daar Hortensius echter de rechters niet te best vertrouwde, liet hij de stembordjes met was van verschillende kleur bestrijken, zoodat hij kon zien, welke stem ieder in de bus wierp.—4)
M. Terentius Varro Reatīnus, uit Reāte in het sabijnsche land (116–27), een der geleerdste mannen van zijn tijd en een vruchtbaar schrijver, was volkstribuun en in 67 legaat van Pompeius in den zeerooversoorlog; in 49 streed hij in Hispania tegen Caesar, met wien hij zich na den slag bij Pharsālus verzoende. Vervolgens leefde hij stil en afgezonderd geheel voor de wetenschap, doch had de grievende smart, bij de vogelvrijverklaringen van Octaviānus zijne kostbare boekerij te zien plunderen en vernielen, terwijl hij ter nauwernood zijn leven redde. Om zijne buitengewone werkzaamheid als schrijver wordt hij door Cicero πολυγραφώτατος genoemd. Het aantal zijner werken beliep meer dan 74. De voornaamste zijn: de lingua Latina in 24 boeken, waarvan er 6 vrij volledig zijn bewaard gebleven, antiquitates rerum humanarum (25b.) et divinarum (16 b.), over Italia en Rome en den ouden godsdienst loopende, waarvan belangrijke gedeelten bij Augustīnus voorkomen, hebdomades of imagines, 700 beeltenissen van beroemde mannen, met schetsen uit hun leven, waarvan er telkens 7

bijeengevoegd waren, vandaar de titel hebdomades (het werk was verdeeld in 15 boeken), de ora maritima, waaruit Plinius voor het geographische gedeelte van zijn encyclopaedie geput heeft, de re rustica, door hem op zijn 80ste jaar geschreven en dat nog bestaat, satirae Menippēae, in 150 boeken over allerlei onderwerpen, waarvan slechts fragmenten bewaard zijn, zie Satira.—5) P. Terentius Varro Atacīnus (zie Atax), in 82 geboren te Narbo, een uitstekend kenner der grieksche letteren, maakte gedichten, o. a. de bello Sequanico, eene Argonautica (naar Apollonius Rhodius), en schreef ook een sterrenkundig werk. Verder moet hij nog satiren en elegieën gedicht hebben.—6)
M. Terentius Varro Lucullus of M. Terentius Licinianus Varro, consul in 73, zie Licinii no. 25 en lex Cassia Terentia.—7) A. Terentius Varro Murēna, zie Licinii no. 32.—8) Terentia, echtgenoote van Cicero, zette haar man tot strengheid tegen de Catilinarii aan. Na Cicero’s terugkeer uit zijne ballingschap waren zijne geldelijke omstandigheden in de war. Huiselijke oneenigheden waren hiervan het gevolg, die zóó hoog liepen, dat zij eindigden met eene scheiding (46).—9) Terentia, echtgenoote van Maecēnas, leefde eenigen tijd van haren man gescheiden, doch verzoende zich weder met hem.—10) P. Terentius Afer, beroemd blijspeldichter, was in 185 te Carthago geboren en reeds vroeg als slaaf te Rome in het bezit van den senator P. Terentius Lucānus gekomen, in wiens huis hij den naam Afer droeg. Om zijne schoone gestalte en zijn voortreffelijken aanleg liet zijn meester hem een goede opvoeding geven en liet hem vervolgens vrij. Het eerste stuk, dat de dichter den aedielen ter opvoering aanbood, de Andria, opgevoerd in 166, moest hij eerst aan het oordeel van den gevierden dichter C. Caecilius Statius onderwerpen. Diens onverdeelde goedkeuring verzekerde het welslagen van Terentius, wiens karakter en beschaving hem bovendien de achting en vriendschap verwierven van Scipio (later Africānus minor) en diens vriend Laelius. In 159 stierf Terentius op een reis door Griekenland. De zes stukken, die wij van hem bezitten, Andria, Hecyra, Heautontimorumenos, Ennuchus, Phormio, Adelphoe, behooren tot de fabulae palliatae en zijn naar grieksche modellen bewerkt, vooral naar Menander, in zooverre echter, dat Ter. niet grieksche stukken gewoon vertaalde, maar uit verschillende blijspelen verschillende karakters overnam en daaruit wat hem aanstond tot één geheel verwerkte. Zijne stukken, op het tooneel vertolkt door den beroemden acteur Ambivius Turpio, oogstten grooten bijval, doch het ontbrak hem niet aan benijders, waaronder een overigens onbekende dichter voorkomt, Luscius Lanuvīnus, door Terentius een malevolus vetus poëta genoemd. O. a. strooide men uit, dat zijne aanzienlijke vrienden Scipio en Laelius hem bij het maken zijner stukken hielpen, welk verwijt Ter. zich echter niet tot schande, maar tot eer rekent. Van zijne stukken bestaan nog de officiëele didascalia (z. a.), alsmede een commentaar van Aelius Donātus.

< >