Samarīa - Σαμάρεια, of Schomrôn (= wachtpost), stad in het midden van Palaestina, door koning Omri gesticht als hoofdstad van het rijk van Israël, ter vervanging van het oude Sichem als residentie. Na den val van het rijk bleef het oude gebied van den stam van Ephraïm en den halven stam van Manasse onder den naam Samarītis of Samaria bekend.
Tijdens de Makkabaeën ging het zuidelijke gedeelte aan Judaea verloren. De stad Samaria lag op een heuvel midden in een groot dal; in 722 werd zij verwoest door den assyrischen koning Salmanassar, in 307 onderging zij hetzelfde lot door Ptolemaeus I Lagi, en later nogmaals door den Makkabaeër Hyrcānus.
Door Herōdes den Gr. werd zij vergroot en verfraaid, en ter eere van Augustus Sebaste, Σεβαστή, genoemd. Over het landschap zie men verder Palaestina.