Pontus (Cappadocië) - Πόντος. Het noordelijkste gedeelte van Cappadocië werd onder de perzische heerschappij als een afzonderlijke satrapie beheerd, en heette sedert dien tijd Cappadocia ad Pontum, of ook wel kortweg Pontus. Het was rijk aan zwaar timmerhout, dat voor den scheepsbouw zeer gezocht was, het leverde ook ijzer en staal (χάλυψ, in het land der Chalybes); in het W. bracht het veel graan voort. In 363, onder de regeering van den perzischen koning Artaxerxes II, gelukte het den satraap Ariobarzanes in Pontus een zelfstandig rijk te stichten, dat later het oppergezag van Alexander den Gr. en vervolgens van Seleucus erkende, maar tegen het einde der derde eeuw onder paphlagonische vorsten zich verhief en zijn hoogsten bloei bereikte onder Mithradātes VI Eupator, den grooten vijand der Rom. Toen deze in 63 door Pompeius verslagen was, werd Pontus, waartoe destijds ook Paphlagonia behoorde, versnipperd.
Een deel van het paphlagonische binnenland, met de hoofdstad Gangra, werd aan de afstammelingen van vroegere vorsten afgestaan, doch in 7 met Bithynia vereenigd. Een ander gedeelte, ten Z. der stad Amasēa, werd aan Deiotarus, koning van Galatia, geschonken en Pontus Galaticus geheeten. Een ander gedeelte, in het midden, met de kuststreek tusschen Side (het latere Polemonium) en Trapezus werd door Antonius aan Polemo (z. a. no. 4), een kleinzoon van Mithradātes VI, gegeven en Pontus Polemoniacus genoemd. Het oostelijke deel kwam aan Cappadocia als Pontus Cappadocicus. Het westelijke kustland van Side tot aan den Parthenius werd in 63 bij Bithynia ingelijfd.