Woordenboek der Grieksche en Romeinsche Oudheid

Z.C. de Boer, J.G. Schlimmer (1910)

Gepubliceerd op 09-06-2019

Panaetius

betekenis & definitie

Panaetius - Παναίτιος, van Rhodus, zoon van Nicagoras, geb. omstreeks 180, genoot te Athene het onderwijs van Diogenes den Babyloniër en Antipater van Tarsus. Te Rome vond hij vele leerlingen en leefde hij op vertrouwden voet met Laelius en den jongen Scipio, dien hij op eene reis naar Azië en Aegypte vergezelde (140). Later keerde hij naar Athene terug, waar hij Antipater als hoofd der stoicijnsche school opvolgde (129), talrijke leerlingen vormde en omstreeks 112 stierf.

Hij heeft tot de verbreiding der stoicijnsche leer, vooral te Rome, zeer veel bijgedragen en wordt vooral door Cicero dikwijls met lof genoemd; evenwel schijnt hij het gestrenge van die leer in vele opzichten verzacht en zich ook tot de peripatetische school aangetrokken gevoeld te hebben. Zijne geschriften zijn grootendeels verloren, zijn voornaamste werk περὶ τοῦ καθήκοντος werd door Cicero in zijn werk de officiis nagevolgd.

< >