Oiclīdes - Ὀικλείδης, Amphiarāus, zoon van Oicles. Οἰκία, Οἶκος, huis. Hoewel de behoeften der bewoners verschillend geweest moet zijn, kan men zich toch, gebruik makende van de mededeelingen van oude schrijvers, zeer in het algemeen een denkbeeld vormen van hun aanleg.
Eigenaardig is aan de grieksche huizen ten eerste, dat een betrekkelijk groot deel van de door muren ingesloten ruimte onoverdekt blijft, ten tweede, dat de vertrekken verdeeld zijn in een afdeeling voor mannen, waar ook vreemden ontvangen, gastmalen gegeven worden, enz., en eene afdeeling voor vrouwen, waar geen vreemde komt en de eigenlijke zetel van het huiselijke leven is. In de huizen, of liever paleizen, die Homerus beschrijft, komt men van de straat door een met dubbele deuren gesloten gang (πρόθυρον) op een open plaats (αὐλή), omgeven door vertrekken voor slaven, stallen en dgl.
Aan beide zijden van de voordeur was eene zuilengalerij (αἴθουσα αὐλῆς) en aan de overzijde eene dergelijke, maar doorloopende en waarschijnlijk ruimere, galerij (αἴθουσα δώματος), waarachter het eigenlijke woonhuis (δῶμα, δόμος; de αὐλή met de galerijen, enz., heeten met elkander πρόδομος) lag. Achter deze galerij ligt het mannenvertrek (μέγαρον), vanwaar een kleine gang (πρόθυρον) naar de overige vertrekken (θάλαμοι) van het huis geleidt; onder deze is een het gewone verblijf van de huisvrouw met hare slavinnen, terwijl de verdere ruimte en, waar deze niet voldoende is, ook een bovenverdieping (ὑπερῷον) slaapkamers, voorraadkamers, enz., bevat.
Van de voorgalerij loopt verder een gang langs de geheele diepte van het huis, waarop de verschillende aan die zijde gelegen vertrekken een uitgang hebben.—Van een atheensch huis uit den hellenistischen tijd kan het plan op deze bladzijde eene voorstelling geven. Daarop is a de voordeur (αὔλειος θύρα), b een gang (θυρών, πυλών, θυρωρεῖον), met een portierswoning aan de eene en een stal aan de andere zijde, c de open plaats (αὐλή) der mannenafdeeling (ἀνδρωνῖτις), aan alle vier zijden door zuilengangen omgeven (vandaar ook περιστύλιον), rondom welke de mannenvertrekken (ἀνδρῶνες, οἶκοι, 1–9) gelegen zijn.
Uit deze αὐλή, leidt een gang d (μέσαυλος, μέταυλος z.a.) naar de αὐλή, e, van het vrouwenverblijf (γυναικεῖον, γυναικωνῖτις, deze αὐλή heeft slechts aan drie zijden zuilengangen, terwijl aan de vierde zijde in het midden een vertrek f ligt, dat naar de αὐλή geheel open is, waarschijnlijk de eigenlijke huiskamer (παραστάς, προστάς); naast dit vertrek zijn twee slaapkamers (θάλαμος en ἀμφιθάλαμος, g); aan de andere zijden van de αὐλή zijn verschillende andere vrouwenvertrekken, geheel achter in het huis zijn vertrekken h, waar de vrouwen arbeiden, en door de achterdeur i (κηπαία θύρα) komt men in den tuin of op straat.—Het behoeft niet gezegd te worden dat dit plan, dat geheel en al berust op soms niet volkomen duidelijke aanwijzingen bij oude schrijvers, in de werkelijkheid vele en belangrijke wijzigingen konde en moest ondergaan,—al ware het slechts omdat daarbij op eene ruimte gerekend is, die soms onvoldoende, maar zeer dikwijls ook niet noodig en niet beschikbaar moet geweest zijn. In vele gevallen wordt melding gemaakt van een bovenverdieping, die in groote huizen alleen gediend kan hebben als verblijf voor slaven, bergplaats, enz., maar waarheen in kleinere het geheele vrouwenverblijf verplaatst is, zoodat dit in het geheel geen afzonderlijke αὐλή had.
Zeer groote afwijkingen toont bovenstaand plan van de overblijfsels van een particuliere woning, op Delus gevonden, waarvan de indeeling volstrekt niet met die van bl. 437 te vergelijken is, alleen is in B de gang te herkennen, terwijl C de open plaats geweest moet zijn, die klein en smal is en geene sporen van zuilen meer vertoont, bij F was een waterput, de bestemming van de overige ruimten is niet nader te bepalen. Dat dit echter geen armoedig huis geweest is, mag men uit den smaakvol met ionische zuilen versierden voorgevel veilig besluiten.Οἰκουμένη (γῆ), eigenlijk het bewoonde gedeelte van de aarde; men veronderstelde, dat de keerkringen wegens de hitte onbewoonbaar waren. In engeren zin beteekent οἰκ. het aan de Grieken, later aan de Romeinen bekende of door hen beheerschte gedeelte der aarde, orbis Romanus, orbis terrarum antiquis notus.